woensdag 27 januari 2010

De Beringstraat-mythe en het selectief lezen van wetenschappelijke data

Veel heb ik er al over gezegd, over waarom ik:

1) niet geloof in de zogenaamde Beringstraat-theorie (BST)
2) het niet eens ben met de opvatting dat "de indianen" "uit Azië" komen.

Zijn er dan niet enorm veel bewijzen voor de BST? En is niet allang bewezen dat de indianen uit Azië komen?

Azië? Amerika!
Laat ik met nummer 2 beginnen. Nee, de indianen komen niet uit Azië, ze komen uit Amerika. Flauw? Vraag iemand op straat waar de Europeanen vandaan komen en je zal raar aangekeken worden. Uit Europa natuurlijk! Toch, als men dezelfde criteria zou gebruiken als bij de indianen, dan komen ook de Europeanen uit Azië. Het is dus geen wetenschappelijke vraag meer maar een politieke. En dat is ook niet zo gek. Indiane heten namelijk niet voor niets GEEN Amerikanen. Amerikanen zijn voor veel mensen de bewoners van de VS. Voor veel Latijns-Amerikanen zijn Amerikanen alle inwoners van het (dubbel) continent Amerika. Ergo, ook Brazilianen, Costa Ricanen, Canadezen, Peruanen en Cubanen zijn Amerikanen. In de moderne zin van het woord valt voor beide wat te zeggen.

Maar tot 1776 werd met de term "Amerikanen" enkel "indianen" bedoeld, ook in Latijns-Amerika. Dat was ook logisch. Ook al waren er inmiddels veel mensen van Europese en Afrikaanse afkomst geboren in het Amerikaanse continent, men zag zichzelf nog steeds als Europeaan of Afrikaan. Daarmee erkende men trouwens indirect ook de (rechten van de) indianen zelf. Nadat een aantal in Noord-Amerika geboren mensen van Europese (meest Engelse) afkomst zichzelf onafhankelijk verklaarde van Engeland, bedacht men dat men nu dus ook officieel Amerikaan was. Politiek niet Engels meer (en etnisch ook geen Schot of Ier of iets anders), maar, net als de indianen, Amerikaan. Pas later is dat gaan schuiven en werden de indianen niet eens meer Amerikaan genoemd. Na de onafhankelijkheid van de in Zuid-Amerika geboren Spaans/Portugees/Frans-taligen in begin 19de eeuw verschoof ook hier de betekenis van de term "Amerikaan" uiteindelijk.

Terug naar de wetenschap. Als we er van uitgaan dat de moderne mens oorspronkelijk uit Afrika afkomstig is (en zelfs daar zijn niet alle wetenschappers het over eens) en zich vanaf ongeveer, laten we zeggen, ongeveer 70.000 jaar geleden heeft verspreid over de wereld, komen de Europeanen, Aziaten, indianen en Australische Aboriginals dan uit Afrika? Ja en nee. Alle moderne mensen delen bepaalde eigenschappen. Men zou kunnen stellen dat deze eigenschappen deel uitmaken van de oorspronkelijke culturele bagage van de mensheid, die ergens in Afrika ontstaan is. Maar alle verschillende culturen buiten Afrika zijn ook buiten Afrika ontstaan. Zijn Europees, Aziatisch, Australisch of Amerikaans. Het Nederlands is bijvoorbeeld geen Afrikaanse taal. Deze taal is ontstaan in Europa. Weliswaar heeft het Nederlands als Indo-Europese taal wortels die in Azië liggen, maar dat zijn ook niet meer dan wortels. De taal zelf is Europees. Net als Engels of Spaans. Engels en Spaans zijn niet ontstaan in Amerika, het zijn geen Amerikaanse talen. Is de moderne Amerikaanse cultuur dan niet ontstaan in Amerika en dus Amerikaans? Weer ja en nee. Ook al lijken de Noord-Amerikanen of Latijns-Amerikanen erg anders dan Europeanen, het zijn toch voornamelijk culturen die zich vanuit een Europese traditie en zelfs in Europa ontwikkeld hebben.

BST
De BST komt in het kort hier op neer: 15.000 tot 10.000 jaar geleden werd geheel Amerika (Noord en Zuid) voor het eerst bewoond door mensen. Deze mensen waren Siberiërs die, aan het einde van de laatste ijstijd, over de drooggevallen Beringstraat het grootwild achterna gingen en zo (zonder het zelf te weten) Amerika binnenkwamen. Toen het ijs zich terugtrok en smolt, steeg de zeespiegel weer zodat de landbrug weer onderliep. Vanaf dat moment kon men niet meer terug. Naar het zuiden kon wel vanwege de zogeheten "ijsvrije corridor", een grote, van noord naar zuid lopende ijsvrije strook net ten oosten van de Rocky Mountains, van Alaska tot de huidige grens tussen Canada en de VS (bij Montana ergens). De rest van het continent werd snel bevolkt, tot aan Vuurland aan toe. Bij de BST hoort vaak ook nog de theorie dat de mens bij deze snelle kolonisatie van dit nieuwe gebied verwantwoordelijk gesteld kan worden (helemaal of voor een groot deel) voorhet uitsterven van een groot deel van de inheemse fauna zoals paarden, mammoeten en grondluiaards.

Tot ongeveer 20 jaar geleden was deze theorie dominant, oa. omdat men in de Amerikaanse staat New Mexico, bij het dorpje Clovis een aantal 13.000 jaar oude speerpunten gevonden had. Zo werd de "Clovis-cultuur" de eerste in Amerika. Een andere archeologische site, in het veel zuidelijker gelegen Chili gaf echter aan dat er daar al bijna 15.000 jaar geleden mensen woonden. Na heel wat gesteggel gingen de meeste archeologen in de jaren '90 van de vorige eeuw dan om: Clovis was niet de oudste Amerikaanse cultuur. Maar hoe konden mensen zo snel vanuit het noorden van Alaska zuid Chili bereikt hebben? Te voet? Probleem daarbij was de datering van de ijsvrije corridor (te laat open voor de site in Chili) en dus kwam het alternatief van de kustroute (met bootjes) van Alaska naar Chili sterker te staan. Probleem was dat er, volgens vele aanhangers van de BST althans, geen archeologisch bewijs was voor de route langs de kust. Ondertussen waren er ook claims (vooral uit Zuid-Amerika) dat Amerika veel eerder bewoond was dan Clovis of de Chileense site. Het merendeel van de gegeven data bij deze claims gaan tot 30 à 45.000 jaar. Probleem bij zulke vroege data is de archeologische wijsheid dat de eerste moderne mensen in Europa ook pas rond 40.000 jaar geleden arriveerden.

En dus is het nuttig om naar andere zaken te kijken. Naast archeologie o.a. ook genen, fysische antropologie en het gebit, bloedgroepen en, tot slot, de linguistiek. Ik zal me concentreren op de genen, de bloedgroepen en de linguistiek. Dit omdat sinds de doorbraak in het onderzoek naar genen de fysische antropologie wat naar de achtergrond is geschoven in de discussie over waar de indianen vandaan komen.

Gebruikte data

mtDNA & Y chromosomen
Mitochondriaal DNA (MtDNA) is DNA dat enkel door de moeder (op een aantal kleine uitzonderingen na) kan worden doorgegeven aan haar kind. Haar dochter en zoon erfen het dus maar alleen naar dochter kan het weer doorgeven aan haar kinderen. In theorie zijn dus op deze manier de menselijke verwantschappen na te gaan en worden verwante groepen opgedeeld in zogenaamde haplogroepen. Die haplogroepen worden aangegeven met een bepaalde letter, b.v. A of M. Voor mannen is er een andere manier: het Y-chromosoom. Aangezien enkel mannen een Y chromosoom hebben (vaders geven dat dus enkel door aan hun zonen, niet aan hun dochters aangezien meisjes enkel X-chromosomen hebben), kun je dus op eenzelfde manier als bij het mtDNA, met indeling in haplogroepen, nagaan wie van wie afstamt en hoe die verhoudingen liggen in de tijd.

Van chromosomen was men eerder op de hoogte dan van mtDNA maar sinds de ontdekking van dit type, is men gaan kijken naar de verwantschappen tussen verschillende groepen mensen. National Geographic is zelfs een heel project begonnen om "de gehele mensheid" in kaart te brengen, zie https://genographic.nationalgeographic.com/genographic/lan/en/atlas.html. Hoewel lang niet alle wetenschappers het eens zijn met het nu volgende verhaal, lijkt de meerderheid vandaag wel tot het volgende beeld te komen:

de oudste mtDNA-haplogroepen vandaag de dag zijn in Afrika te vinden, vooral onder de volkeren die in de antropologie worden aangeduid als Khoi-San (in het Nederlands beter bekend onder de oude namen Hottentotten en Bosjesmannen). Vanuit Afrika kwam men uiteindelijk rond 60.000 jaar geleden (waarschijnlijk wat eerder) in Azië en bereikte men rond 50.000 jaar geleden Australië (haplogroep M). Tegen 40.000 jaar geleden bereikte men Europa (haplogroep pre-HV, vanuit groep N).

In Noord- en Zuid-Amerika zouden er uiteindelijk, onder de moderne indianen 5 mtDNA-haplogroepen zijn: A, B, C, D en X. Wie de website van National Geographic bekijkt en verder een aantal boeken leest dat niet al te diep ingaat op de bijzonderheden van de Amerikaanse mtDNA-haplogroepen, komt tot de volgende conclusie:

De eerste vier groepen (A, B, C en D) komen uit oost-Azië en X uit Europa. X komt in het Amerikaanse continent echter bij heel weinig mensen voor en enkel in Noord-Amerika. Hoe die groep hier gekomen is blijft onduidelijk maar dat de eerste vier over de Beringstraat (of misschien langs de Westkust) zijn gekomen is helder. Ergo: het DNA bevestigt het beeld uit de archeologie.

Kijken we naar de Y-chromosomen dan zie we hetzelfde. De twee dominante haplogroepen bij de indiaanse Y-chromosomen zijn Q en C. Er zijn nog wat anderen maar onduidelijk is welke dit zijn. Bovendien, net als bij "andere" mtDNA groepen, vormen ze een zulk klein percentage van de huidige indiaanse volken dat ze zo goed als te verwaarlozen zijn.


Taal
De genen kunnen niet het hele verhaal vertellen. In vrijwel elk wetenschappelijk onderzoek dat er gedaan wordt naar de indiaanse haplogroepen wordt verwezen naar de archeologische vondsten (meestal enkel Clovis en de Chileense site) en de taalkunde. Specifiek naar de taalkundige indeling van de Amerikaan Joseph Greenberg. De Amerikaanse linguist stelde in de jaren 80 van de twintigste eeuw na onderzoek vast dat alle Amerikaanse talen in te delen waren in drie supergroepen: Eskimo-Aleut & Na-Dene in Noord-Amerika en Amerind in de rest van Noord- en Zuid-Amerika.  Het volgende wereldkaartje geeft aan (samen met een foto van hem) hoe Greenberg de talen in de wereld indeelde:


Duidelijk te zien zijn de drie Amerikaanse groepen, Eskimo-Aleut lichtblauw (vallend hier onder zijn grotere indeling Eurasiatic), Na-Dene rood (hier vallend onder zijn grotere indeling Dene-Caucasian) en Amerind in lichtgroen. Deze indeling in drie groepen paste goed in het archeologische beeld van de BST dat men in de jaren 80 had en dat men verkreeg uit de fysische antropologie (o.a. door het opmeten van schedels en het bekijken van kiezen). Als eerst waren de Amerindiërs vanuit Azië over de beringstraat gekomen (ongeveer 13.000 jaar), daarna de Na-Dene mensen en tot slot, als laatst, de Eskimo-Aleut mensen.

Zoals te zien op de volgende twee kaartje, gebruiken zoals ik al boven zei, vrijwel alle moderne genetici de taalkundige indeling van Greenberg:

Bloedgroepen
Ook van de bloedgroepen wordt vaak gezegd dat ze duidelijk aangeven dat de indianen uit Azië, dan wel Siberië komen. Het onderzoek naar de bloedgroepen is trouwens, net als dat naar de fysische antropologie, na de doorbraak van de genetici enigszins stil komen te staan. Toch is dat opmerkelijk want juist hier zou men bij nadere bestudering ook tot een heel ander verhaal kunnen komen. Veel duidelijker zelfs dan bij het DNA of het chromosoom verhaal. Wat is er namelijk aan de hand? Zie hier de drie kaartjes van de huidige wereldwijde verspreiding van bloedgroepen A, B en O (rest zoals AB komt sowieso overal heel zelden voor)



Wat blijkt? De meeste indianen hebben bloedgroep O (vooral in wat vandaag Latijns-Amerika is), bloedgroep B komt vrijwel niet in Amerika voor en A komt vrijwel niet voor in Zuid-Amerika maar wel op sommige plaatsen sterk in Noord-Amerika. Natuurlijk valt de eenvormigheid op (vooral de grote dominantie van O en de vrijwel totale afwezigheid van B. Maar belangrijker voor dit verhaal zijn de verhoudingen in Oost Azië en Siberië. Terwijl O in Amerika dominant is, is dat in Azië nu juist niet het geval. Alleen Afrika komt een beetje in de buurt van Amerika. Terwijl B nauwelijks voorkomt in Amerika, is het juist Azië waar B zn grootste verspreiding heeft. Australië daarentegen lijkt meer op Amerika. A komt nauwelijks voor in Zuid-Amerika, op sommige plaatsen in Noord-Amerika vrij veel en in Azië vrij "normaal". Op sommige plaatsen in Australië en Europa komt A juist redelijk veel voor.

Let in deze wel op de verschillende cijfers. O komt sowieso het meest voor op de wereld. De percentages zijn ongeveer als volgt per continent:

Noord-Amerika
O: 80-90%
A: 10-20%
B: 0-5%

Zuid-Amerika
O: 90-100%
A & B: 0-5%

Europa
O: 60-70%
A: 25-30%
B: 10-15%

Afrika
O: 70%
A; 15-20%
B: 10-15%

Azië
O: 60%    
B: 20%
A: 20%

Australië
O: 60-70%
A: 30%
B: 0-5%

http://anthro.palomar.edu/vary/vary_3.htm

Conclusie? Hebben de indianen meer gemeen met Australiërs ( = Aboriginals) of Afrikanen dan met Aziaten? Of...?

Selectief lezen van data
Wie kijkt naar de cijfers van de bloedgroepen zou misschien kunnen concluderen dat de indianen idd meer met Australiers of Afrikanen verwand zijn dan met Aziaten. Maar is dat ook de conclusie van de wetenschappers? Letterlijk citaat uit een dik boek over bloedgroepen: "het grote verschil tussen Amerika en Azië kan enkel verklaart worden als een totale exodus van O uit Siberië, het achterblijven van B en het enkel naar het noorden migreren van A".  Kortom: in plaats van een conclusie te trekken uit de gevonden resultaten, worden de resultaten gelezen naar een van te voren vaststaande conclusie... Niet erg wetenschappelijk...

Maar hetzelfde gebeurd (hoewel in mindere mate) bij het DNA en Y chromosomen onderzoek.

Oppervlakkig gezien (zie kaartjes boven) zijn er 5 mtDNA haplogroepen en 2 Y-chromosoom haplogroepen (plus een klein percentage: "ander"). Zoals o.a. National Geographic het voor doet komen, lijkt het overduidelijk dat de theorie van de BST klopt. De indianen komen uit Siberië.


Laten we beginnen met het mtDNA. Wie iets beter kijkt naar de kaartjes valt op dat in ieder geval twee groepen, X en B, niet uit Siberië komen. X voornamelijk uit Europa en B rondom Peking en Japan. Nog dieper kijken laat ook zien dat A helemaal niet uit Oost-Siberië maar uit West-Siberië komt. Voor de goede orde: ongeveer 5000 km ten westen van de Beringstraat verwijderd.

Dat maakt dus van de 5 grootste Amerikaanse mtDNA haplogroepen: 4 uit Azië, 1 uit Europa én: 3 niet uit oost Siberië, 2 wel.

Voor de duidelijkheid:
A: west-Siberië
B: Japan
C: oost-Siberië
D: oost-Siberië
X: oost Europa

Maar kijken we naar de details van de groepen en de eigenlijke verkregen data waarop dit soort kaartjes gebaserd zijn, dan blijkt het nog ingewikkelder.

Haplogroep A is ongeveer 50.000 jaar geleden ontstaan in centraal/centraal-west Siberië. In Amerika zijn er vier subgroepen A: A2, A3, A4 en A7.

A2 is ook terug te vinden bij de Siberische Chukchi (wonend aan de Beringstraat) en de Selkup (wonend nabij Tomsk, waar de A groep ongeveer ontstaan is). Verder is de groep te vinden in Japan. In Amerika bij o.a. de Wayuu uit noord-Colombia, de verschillende Eskimogroepen, de Apachen en veel hispanics;

voor A3 geldt hetzelfde ? Siberië en Aleut eilanden

A7: specifiek voor de Aleut bevolking van de Aleoet-eilanden, Alaska

América del Norte: Es el haplogrupo predominante, especialmente en los esquimales y pueblos na-dené. La frecuencias más altas están en el Canadá en los na-dené/atabascas como los haida con 95% y dogrib 90-100%.[8] En los inuit tienen frecuencias del 62-97%: en las islas de Alaska 75%, Canadá 87.5% y Groenlandia 96%.[4] Es haplogrupo predominante en los pueblos bellacoola, navajo, siux, lakota, anishinaabe, ojibwa, kikapú, etc. Es minoritario en aleutas (28.5%). Mesoamérica: Es el haplogrupo mayoritario. Predomina en los mayas de México con frecuencias de 53 a 84%;[9] también en huastecos con 67%, huetar de Costa Rica 67%, aztecas 65%, mixtecos-zapotecas 66%, mazahuas 60%, nahuatl/cora 53%, etc. Sudamérica: Extendido pero minoritario, salvo en algunas etnias dispersas como los chimila de Colombia con 89%[10] y guahibos de Venezuela con 48%. En la población andina quechua oscila entre el 0 y 30%. Restos precolombinos reportan haplogrupo A en la momia Juanita del Perú y un 31% en las momias de Arica.

B = 50.000 jaar oud en ontstaan in zuidoost Azië & zuid China. Amerika kent drie B-subgroepen: B2 en B4b en B1.

B2:
B4b hispanics
B1: vooral in de Andes (88% en la región del Titicaca), 74% bij de Aymara's.

C = 60.000 jaar oud (ontstaan tussen Kaspische zee en Bajkal meer). In Amerika twee subgroepen (C1 en C4). C1 kent op zijn beurt weer een paar subgroepen.

C1b: o.a.  Quechua, Yanomami, Arara, Zoro, Potujuara, Pima en Wayuu
C(1)c: Kogui,
C1d: Warao
C4: slechts 5% van Amerikaanse bevolking

D = 60.000 jaar oud en uit Noordoost en Centraal Azië. In Amerika 4 subgroepen.

D1: vooral in Zuid-Amerika (niet in Azië)
D2/D2a1: Vooral in het zuiden van Zuid-Amerika en bij de Aleut (65-100%). Verder bij de Siberische Eskimo's en de Siberische Chuckchi
D3: vooral Aleut
D4h3 (D10): 5% van de Amerikaanse bevolking. Ook in Oost-Azië

X = 30.000 jaar oud en 1 subgroep in Amerika van 18.000 tot 6000 jaar oud

X2a: o.a. bij de Algonquin en Sioux bevolking in oost/centraal-Canada/VSO. Ook bij de Nootka aan de Canadese westkust, de Navajo's en de Yakama. In Zuid-Amerika nauweliks behalve bij de Yanomami (meer dan 10 %). In de Altai-regio in Zuid-Siberië is eeen vergelijkbare subgroep maar die is veel jonger (> 5000 jaar).

Y-chromosoom
C (met mutatie M168 (CT), ongeveer 20.000 jaar en uit centraal/oost Azië.

C3 (M217, P44): vooral Na-Dene mensen (Paleo Siberië en Altai-mensen).
 11,900 ± 4,800 years before present.
C3b (P39) is found restricted to the Na-Dené peoples of North America. cheyennes 16%, apache 15%.

Q
Haplogroup Q (MEH2, M242, P36) Found in Siberia (enkel bij Ket, 94% en Selkup,66% in meerderheid) and the Americas
Q1a3a (M3) Typical of indigenous peoples of the Americas. Haplogroup Q1a3a is a subclade of Haplogroup Q. Haplogroup Q1a3a was previously known as Haplogroup Q3
Q1a3a1 (M19) Found among some indigenous peoples of South America, such as the Ticuna and the Wayuu

M3 occurred on the Q lineage roughly 10-15 thousand years ago as the migration into the Americas was underway. It is believed to have arisen in Siberia approximately 15,000 to 20,000 years ago
In the Old World, the Q lineage and its many branches is largely found within a huge triangle defined by Norway in the northwest, the Iranian plateau in the south, and Chukotka in the east, northeastern Europe and central Asia being bound by this triangle.

TOEN

M = 60.000 ergens azie of afrika uit L3)
M7, 8, 9 = Japan en ZO Azie; BC


Conclusies?
Wie aandachtig de gegevens hierboven bekijkt, de wetenschappelijke artikelen leest en kijkt waar de volkeren wonen die men bestudeerd heeft, zal het volgende opvallen:

-Hoewel de groepen een min of meer duidelijk verspreidingsbeeld geven, mtDNA:

A: vooral Noord-Amerika
B: vooral west(kust)
C: meerendeel Zuid-Amerika
D: meerendeel Zuid-Amerika (vooral uiterste zuiden) maar ook Aleut in Alaska.
X: vooral in Noord-Amerika

Y chromosoom:  
C: vooral in en rond Alaska
Q: bijna gehele rest (vooral Zuid-Amerika bijna 100%)


... is dat voor de subgroepen nauwelijks het geval.

De meest opmerkelijke conclusie moet echter zijn dat de meeste Aziatische/Siberische volkeren NIET in oost Siberië wonen, ook niet de C en D groepen. De meesten (zoals de Ket, Selkup, Buryat) wonen net als de A groepen ook op z'n minst 5000 kilometer verwijderd van de Beringstraat. De enige drie volken die vergelijkbare subgroepen in hun mtDNA en Y chromosomen hebben EN die wonen in oost Siberië zijn de Chuckchi (Chukotka), de Koryak en de Itelmen (beide Kamtsjatka)... Als men echter beter naar die twee volkeren kijkt, ziet men (naast hier onder te beschrijven historische en taalkundige feiten) voor het hetvolgende genenpatroon:

Chuckchi:
mtDNA: A (37,5%), B (0%), C (16,7%), D (16,7%), G (29,2%)
Y:

Koryak:
mtDNA: A (5,2%), B (0%), C (36,1%), D (1,3%), G (57,4%)
Y:
Itelmen:
mtDNA: A (6,4%), B (0%), C (14,9%), D (0%), G (78,7%)
Y:


Kijken we vervolgens naar de twee Amerikaanse volkeren die het dichtst bij de Beringstraat wonen: Eskimo's en Aleut dan hebben de Eskimo's voor bijna 90% A en 10% D, en de Aleut voor ongeveer 70% D en 30% A... Ergo: er klopt iets niet.

Enkel de Chuckchi lijken een beetje op de Amerikaanse volkeren. De Koryak en de Itelmen nauwelijks. Voor grote percentages A en D moeten we veel verder naar zuidelijk en westelijk Azië gaan, b.v. naar de etnische Han Chinezen...

Talen
Omdat het genenverhaal juist meer verwarring schept dan dat het ophelderd, kan het ook geen kwaad om terug te gaan naar andere takken van de wetenschap. Bijvoorbeeld de taalkunde. Een groot deel van de verwarring uit het genenverhaal kan nml. verklaart worden door de linguistiek. Bijna elk artikel van genetici over het indiaanse genenpatroon gaat uit van de hierboven gegeven theorie van J. Greenberg (zie kaartje). Er is echter een probleem: vandaag de dag (maar ook al eind jaren 80 toen Greenberg met zijn theorie kwam) is er bijna geen taalwetenschapper te vinden die het eens is met de theorie. Over de eerste twee groepen (Eskimo-Aleut en Na-Dene) is geen discussie. Het is vooral de zogenaamde Amerind-groep waar vele specialisten grote problemen mee hebben. Dit o.a. vanwege het grote aantal fouten, de (ouderwetse) gebruikte methode en het vrijwel ontbreken van bronnenmateriaal. Een aantal taalspecialisten heeft dit aan de genetici geprobeerd kenbaar te maken in het volgende artikel uit 2004 http://ukpmc.ac.uk/articlerender.cgi?artid=407925 maar tot nu toe zonder veel succes. Nog steeds wordt Greenbergs theorie door de genetici veelvuldig gebruikt. De vraag is waarom, zeker omdat, zoals boven omschreven, hun data in feite niet overeenkomen met de conclusies die ze er aan verbinden (nml. een Siberische exodus al dan niet met de BST). Ook in Azië is de situatie qua talen lastig. Het vaak gebruikte "Paleo-Siberisch" is voor de meeste taalkundigen helemaal geen bestaande taalfamilie. Chuckchi en Koryak zijn talen uit de Chukotko-Kamchatkan taalfamilie en Itelmen hoort daar misschien bij. Kijkend naar de genen brengt dat toch ook weer moeilijkheden met zich mee. De Koryak en Itelmen lijken meer op elkaar genetisch dan taalkundig maar de Koryak en Chukchi lijken juist weer meer op elkaar taalkundig gezien. Hoe is dit te verklaren? Is taal sowieso wel 1 op 1 te vergelijken met genen? Uit Europa weet men dat dit niet zo is. Zo namen bijvoorbeeld de meeste Kelten de Latijnse taal over 2000 jaar geleden zonder dat ze zich veel met Romeinen vermengden. Waarom dan wel het vast blijven houden aan het 1 op 1 zetten van taal en genetiek in Amerika? En dan ook nog met een taaltheorie die nauwelijks aanhang kent onder de specialisten?

Archeologie/geschiedenis
Het is tevens opvallend hoe makkelijk de genetici voorbij gaan aan de heftige discussie tussen archeologen. Er is een groot verschil in het denken over wat de oudste menselijke resten in de Amerika's zijn en wáár die zijn. De meeste Noord-Amerikanen gingen tot 10 jaar geleden uit van Clovis, New Mexico (+/- 13.000 jaar oud), maar veel van hun Zuid-Amerikaanse collega's wezen toen al op Monte Verde (ongeveer 15.000 jaar oud) in zuid-Chili en spectaculair veel oudere sites in b.v. Brazilië (tot ongeveer 40.000 jaar oud). Of het komt omdat de meeste genetici ook uit Noord-Amerika komt, of omdat er een andere reden is, vaak probeert men de eigen data aan te passen aan het korte tijdsbestek van de Noord-Amerikaanse archeologen (niet ouder dan 15.000 jaar) terwijl (zoals blijkt uit wat er hierboven staat) de meeste haplogroepen (mtdna of y) op z'n minst 30.000 tot 50.000 jaar oud zijn. Het is trouwens opvallend dat veel Noord-Amerikaanse archeologen tegenwoordig "om zijn" en Monte Verde erkennen als ouder dan Clovis.

Maar de geschiedenis kan ons nog verder helpen. Zo is het bekend dat de Chukchi relatieve laatkomers zijn in hun huidige gebied. Ongeveer 5000 jaar geleden woonden in Chukotka vooral voorouders van de Eskimo's. De Chukchi zijn komen expanderen vanuit het zuiden (waarschijnlijk Kamtsjatka, linguistisch gezien) en dreven de "proto" Eskimo's verder terug Amerika in. Dat betekent ook dat er veel vermeninging is geweest tussen beide groepen. Ergo: dat de Chukchi genetisch meer lijken op de Eskimo's dan hun mogelijke directe verwanten de Koryak en de Itelmen is logisch. Normaal gesproken zou je zeggen dat het Eskimo dna in de Chukchibevolking gekomen is en niet andersom. Maar dit is niet de conclusie van de genetici! Komt dit omdat men vastzit aan de idee dat "de Amerikanen uit Siberië" moeten komen? Het lijkt er op.

Wat verder maar al te vaak vergeten wordt is dat de Amerikaanse bevolking van nu nauwelijks een afspiegeling is van de Amerikaanse bevolking van 1492. Vaak concludeert men dat er weinig genetische variatie in Siberië was en dat het dus logisch is dat de indianen nu "zo op elkaar lijken". Men heeft het over een "bottleneck population". Dit lijkt echter bijzonder raar. Er is namelijk geen enkel bewijs voor die bottleneck 15.000 jaar geleden. WEL is er bewijs voor zo'n bottleneck in ongeveer 1650. Tussen 1491 en ongeveer 1650 is de Amerikaanse bevolking door voornamelijk ziektes in rap tempo vrijwel geheel verdwenen, op sommige plaatsen wel tot 90 of 95%. Dat wil zeggen dat de huidige inheemse bevolking (ongeveer 50 miljoen + een flink aantal mestiezen) afstamt van een bottleneck population van ongeveer 5 a 10% van de oorspronkelijke bevolking. Ergo: het is heel goed mogelijk dat de inheemse bevolking in 1491 veel gevarieerder was dan dat hij nu is. En dat wordt bevestigd door historisch, archeologische maar ook door genetische bewijzen. Zo werd er een paar jaar geleden in British Columbia mtDNA haplogroep M aangetroffen in 5000 jaar oude skeletten. En ook M is uit Zuid-Azië en Oceanië... Niet uit Siberië.

Eindconclusie
Wat blijft er dan over van een BST? Wat blijft er over van de stelling dat "de indianen uit Azië" komen? Natuurlijk, er zijn connecties met Aziatisch genetisch materiaal maar niet op de plaats waar die zou moeten zijn. Bovendien is duidelijk dat men nauwelijks iets kan zeggen over de pre-1491 bevolking met tests op de huidige inheemse bevolking. Taalkunde kan al evenmin uitsluitsel geven en wijst eerder op een veel grotere ouderdom door de diversiteit dan op 10.000-15.000 jaar zoals gegeven door Greenberg. Tevens is het maar welke archeologen men geloofd. Maar in twintig jaar is er bijzonder veel gebeurd, is Clovis haast ontmanteld en heeft Monte Verde aan aanhang gewonnen. Wie weet durft men nog een keer de stap te nemen naar de nóg oudere sites...

Kortom: komen de indianen uit Azië? Niet meer en niet minder dan dat de Europeanen dat doen...  

1 opmerking:

  1. Het zou handig zijn als in dit artikel Siberië en Azië zorgvuldiger uit elkaar gehouden werden.

    Nu valt wel erg op dat er veel tegen een Siberische afkomst van "Indianen" geageerd wordt, maar dat de "eindconclusie" toch vrij plots generaliseert tot:
    "Wat blijft er dan over van een BST? Wat blijft er over van de stelling dat 'de indianen uit Azië' komen?"

    Gezien het aangevoerde materiaal en de inspanning die aan het vergaren ervan ten grondslag moet hebben gelegen zou een zorgvuldiger gebruik van termen het geheel veel sterker maken —en waarschijnlijk ook beperkter in zijn aanvallen op concurrerende theses en voorstellen.

    Groet,
    VNCcc

    BeantwoordenVerwijderen