woensdag 27 januari 2010

De Beringstraat-mythe en het selectief lezen van wetenschappelijke data

Veel heb ik er al over gezegd, over waarom ik:

1) niet geloof in de zogenaamde Beringstraat-theorie (BST)
2) het niet eens ben met de opvatting dat "de indianen" "uit Azië" komen.

Zijn er dan niet enorm veel bewijzen voor de BST? En is niet allang bewezen dat de indianen uit Azië komen?

Azië? Amerika!
Laat ik met nummer 2 beginnen. Nee, de indianen komen niet uit Azië, ze komen uit Amerika. Flauw? Vraag iemand op straat waar de Europeanen vandaan komen en je zal raar aangekeken worden. Uit Europa natuurlijk! Toch, als men dezelfde criteria zou gebruiken als bij de indianen, dan komen ook de Europeanen uit Azië. Het is dus geen wetenschappelijke vraag meer maar een politieke. En dat is ook niet zo gek. Indiane heten namelijk niet voor niets GEEN Amerikanen. Amerikanen zijn voor veel mensen de bewoners van de VS. Voor veel Latijns-Amerikanen zijn Amerikanen alle inwoners van het (dubbel) continent Amerika. Ergo, ook Brazilianen, Costa Ricanen, Canadezen, Peruanen en Cubanen zijn Amerikanen. In de moderne zin van het woord valt voor beide wat te zeggen.

Maar tot 1776 werd met de term "Amerikanen" enkel "indianen" bedoeld, ook in Latijns-Amerika. Dat was ook logisch. Ook al waren er inmiddels veel mensen van Europese en Afrikaanse afkomst geboren in het Amerikaanse continent, men zag zichzelf nog steeds als Europeaan of Afrikaan. Daarmee erkende men trouwens indirect ook de (rechten van de) indianen zelf. Nadat een aantal in Noord-Amerika geboren mensen van Europese (meest Engelse) afkomst zichzelf onafhankelijk verklaarde van Engeland, bedacht men dat men nu dus ook officieel Amerikaan was. Politiek niet Engels meer (en etnisch ook geen Schot of Ier of iets anders), maar, net als de indianen, Amerikaan. Pas later is dat gaan schuiven en werden de indianen niet eens meer Amerikaan genoemd. Na de onafhankelijkheid van de in Zuid-Amerika geboren Spaans/Portugees/Frans-taligen in begin 19de eeuw verschoof ook hier de betekenis van de term "Amerikaan" uiteindelijk.

Terug naar de wetenschap. Als we er van uitgaan dat de moderne mens oorspronkelijk uit Afrika afkomstig is (en zelfs daar zijn niet alle wetenschappers het over eens) en zich vanaf ongeveer, laten we zeggen, ongeveer 70.000 jaar geleden heeft verspreid over de wereld, komen de Europeanen, Aziaten, indianen en Australische Aboriginals dan uit Afrika? Ja en nee. Alle moderne mensen delen bepaalde eigenschappen. Men zou kunnen stellen dat deze eigenschappen deel uitmaken van de oorspronkelijke culturele bagage van de mensheid, die ergens in Afrika ontstaan is. Maar alle verschillende culturen buiten Afrika zijn ook buiten Afrika ontstaan. Zijn Europees, Aziatisch, Australisch of Amerikaans. Het Nederlands is bijvoorbeeld geen Afrikaanse taal. Deze taal is ontstaan in Europa. Weliswaar heeft het Nederlands als Indo-Europese taal wortels die in Azië liggen, maar dat zijn ook niet meer dan wortels. De taal zelf is Europees. Net als Engels of Spaans. Engels en Spaans zijn niet ontstaan in Amerika, het zijn geen Amerikaanse talen. Is de moderne Amerikaanse cultuur dan niet ontstaan in Amerika en dus Amerikaans? Weer ja en nee. Ook al lijken de Noord-Amerikanen of Latijns-Amerikanen erg anders dan Europeanen, het zijn toch voornamelijk culturen die zich vanuit een Europese traditie en zelfs in Europa ontwikkeld hebben.

BST
De BST komt in het kort hier op neer: 15.000 tot 10.000 jaar geleden werd geheel Amerika (Noord en Zuid) voor het eerst bewoond door mensen. Deze mensen waren Siberiërs die, aan het einde van de laatste ijstijd, over de drooggevallen Beringstraat het grootwild achterna gingen en zo (zonder het zelf te weten) Amerika binnenkwamen. Toen het ijs zich terugtrok en smolt, steeg de zeespiegel weer zodat de landbrug weer onderliep. Vanaf dat moment kon men niet meer terug. Naar het zuiden kon wel vanwege de zogeheten "ijsvrije corridor", een grote, van noord naar zuid lopende ijsvrije strook net ten oosten van de Rocky Mountains, van Alaska tot de huidige grens tussen Canada en de VS (bij Montana ergens). De rest van het continent werd snel bevolkt, tot aan Vuurland aan toe. Bij de BST hoort vaak ook nog de theorie dat de mens bij deze snelle kolonisatie van dit nieuwe gebied verwantwoordelijk gesteld kan worden (helemaal of voor een groot deel) voorhet uitsterven van een groot deel van de inheemse fauna zoals paarden, mammoeten en grondluiaards.

Tot ongeveer 20 jaar geleden was deze theorie dominant, oa. omdat men in de Amerikaanse staat New Mexico, bij het dorpje Clovis een aantal 13.000 jaar oude speerpunten gevonden had. Zo werd de "Clovis-cultuur" de eerste in Amerika. Een andere archeologische site, in het veel zuidelijker gelegen Chili gaf echter aan dat er daar al bijna 15.000 jaar geleden mensen woonden. Na heel wat gesteggel gingen de meeste archeologen in de jaren '90 van de vorige eeuw dan om: Clovis was niet de oudste Amerikaanse cultuur. Maar hoe konden mensen zo snel vanuit het noorden van Alaska zuid Chili bereikt hebben? Te voet? Probleem daarbij was de datering van de ijsvrije corridor (te laat open voor de site in Chili) en dus kwam het alternatief van de kustroute (met bootjes) van Alaska naar Chili sterker te staan. Probleem was dat er, volgens vele aanhangers van de BST althans, geen archeologisch bewijs was voor de route langs de kust. Ondertussen waren er ook claims (vooral uit Zuid-Amerika) dat Amerika veel eerder bewoond was dan Clovis of de Chileense site. Het merendeel van de gegeven data bij deze claims gaan tot 30 à 45.000 jaar. Probleem bij zulke vroege data is de archeologische wijsheid dat de eerste moderne mensen in Europa ook pas rond 40.000 jaar geleden arriveerden.

En dus is het nuttig om naar andere zaken te kijken. Naast archeologie o.a. ook genen, fysische antropologie en het gebit, bloedgroepen en, tot slot, de linguistiek. Ik zal me concentreren op de genen, de bloedgroepen en de linguistiek. Dit omdat sinds de doorbraak in het onderzoek naar genen de fysische antropologie wat naar de achtergrond is geschoven in de discussie over waar de indianen vandaan komen.

Gebruikte data

mtDNA & Y chromosomen
Mitochondriaal DNA (MtDNA) is DNA dat enkel door de moeder (op een aantal kleine uitzonderingen na) kan worden doorgegeven aan haar kind. Haar dochter en zoon erfen het dus maar alleen naar dochter kan het weer doorgeven aan haar kinderen. In theorie zijn dus op deze manier de menselijke verwantschappen na te gaan en worden verwante groepen opgedeeld in zogenaamde haplogroepen. Die haplogroepen worden aangegeven met een bepaalde letter, b.v. A of M. Voor mannen is er een andere manier: het Y-chromosoom. Aangezien enkel mannen een Y chromosoom hebben (vaders geven dat dus enkel door aan hun zonen, niet aan hun dochters aangezien meisjes enkel X-chromosomen hebben), kun je dus op eenzelfde manier als bij het mtDNA, met indeling in haplogroepen, nagaan wie van wie afstamt en hoe die verhoudingen liggen in de tijd.

Van chromosomen was men eerder op de hoogte dan van mtDNA maar sinds de ontdekking van dit type, is men gaan kijken naar de verwantschappen tussen verschillende groepen mensen. National Geographic is zelfs een heel project begonnen om "de gehele mensheid" in kaart te brengen, zie https://genographic.nationalgeographic.com/genographic/lan/en/atlas.html. Hoewel lang niet alle wetenschappers het eens zijn met het nu volgende verhaal, lijkt de meerderheid vandaag wel tot het volgende beeld te komen:

de oudste mtDNA-haplogroepen vandaag de dag zijn in Afrika te vinden, vooral onder de volkeren die in de antropologie worden aangeduid als Khoi-San (in het Nederlands beter bekend onder de oude namen Hottentotten en Bosjesmannen). Vanuit Afrika kwam men uiteindelijk rond 60.000 jaar geleden (waarschijnlijk wat eerder) in Azië en bereikte men rond 50.000 jaar geleden Australië (haplogroep M). Tegen 40.000 jaar geleden bereikte men Europa (haplogroep pre-HV, vanuit groep N).

In Noord- en Zuid-Amerika zouden er uiteindelijk, onder de moderne indianen 5 mtDNA-haplogroepen zijn: A, B, C, D en X. Wie de website van National Geographic bekijkt en verder een aantal boeken leest dat niet al te diep ingaat op de bijzonderheden van de Amerikaanse mtDNA-haplogroepen, komt tot de volgende conclusie:

De eerste vier groepen (A, B, C en D) komen uit oost-Azië en X uit Europa. X komt in het Amerikaanse continent echter bij heel weinig mensen voor en enkel in Noord-Amerika. Hoe die groep hier gekomen is blijft onduidelijk maar dat de eerste vier over de Beringstraat (of misschien langs de Westkust) zijn gekomen is helder. Ergo: het DNA bevestigt het beeld uit de archeologie.

Kijken we naar de Y-chromosomen dan zie we hetzelfde. De twee dominante haplogroepen bij de indiaanse Y-chromosomen zijn Q en C. Er zijn nog wat anderen maar onduidelijk is welke dit zijn. Bovendien, net als bij "andere" mtDNA groepen, vormen ze een zulk klein percentage van de huidige indiaanse volken dat ze zo goed als te verwaarlozen zijn.


Taal
De genen kunnen niet het hele verhaal vertellen. In vrijwel elk wetenschappelijk onderzoek dat er gedaan wordt naar de indiaanse haplogroepen wordt verwezen naar de archeologische vondsten (meestal enkel Clovis en de Chileense site) en de taalkunde. Specifiek naar de taalkundige indeling van de Amerikaan Joseph Greenberg. De Amerikaanse linguist stelde in de jaren 80 van de twintigste eeuw na onderzoek vast dat alle Amerikaanse talen in te delen waren in drie supergroepen: Eskimo-Aleut & Na-Dene in Noord-Amerika en Amerind in de rest van Noord- en Zuid-Amerika.  Het volgende wereldkaartje geeft aan (samen met een foto van hem) hoe Greenberg de talen in de wereld indeelde:


Duidelijk te zien zijn de drie Amerikaanse groepen, Eskimo-Aleut lichtblauw (vallend hier onder zijn grotere indeling Eurasiatic), Na-Dene rood (hier vallend onder zijn grotere indeling Dene-Caucasian) en Amerind in lichtgroen. Deze indeling in drie groepen paste goed in het archeologische beeld van de BST dat men in de jaren 80 had en dat men verkreeg uit de fysische antropologie (o.a. door het opmeten van schedels en het bekijken van kiezen). Als eerst waren de Amerindiërs vanuit Azië over de beringstraat gekomen (ongeveer 13.000 jaar), daarna de Na-Dene mensen en tot slot, als laatst, de Eskimo-Aleut mensen.

Zoals te zien op de volgende twee kaartje, gebruiken zoals ik al boven zei, vrijwel alle moderne genetici de taalkundige indeling van Greenberg:

Bloedgroepen
Ook van de bloedgroepen wordt vaak gezegd dat ze duidelijk aangeven dat de indianen uit Azië, dan wel Siberië komen. Het onderzoek naar de bloedgroepen is trouwens, net als dat naar de fysische antropologie, na de doorbraak van de genetici enigszins stil komen te staan. Toch is dat opmerkelijk want juist hier zou men bij nadere bestudering ook tot een heel ander verhaal kunnen komen. Veel duidelijker zelfs dan bij het DNA of het chromosoom verhaal. Wat is er namelijk aan de hand? Zie hier de drie kaartjes van de huidige wereldwijde verspreiding van bloedgroepen A, B en O (rest zoals AB komt sowieso overal heel zelden voor)



Wat blijkt? De meeste indianen hebben bloedgroep O (vooral in wat vandaag Latijns-Amerika is), bloedgroep B komt vrijwel niet in Amerika voor en A komt vrijwel niet voor in Zuid-Amerika maar wel op sommige plaatsen sterk in Noord-Amerika. Natuurlijk valt de eenvormigheid op (vooral de grote dominantie van O en de vrijwel totale afwezigheid van B. Maar belangrijker voor dit verhaal zijn de verhoudingen in Oost Azië en Siberië. Terwijl O in Amerika dominant is, is dat in Azië nu juist niet het geval. Alleen Afrika komt een beetje in de buurt van Amerika. Terwijl B nauwelijks voorkomt in Amerika, is het juist Azië waar B zn grootste verspreiding heeft. Australië daarentegen lijkt meer op Amerika. A komt nauwelijks voor in Zuid-Amerika, op sommige plaatsen in Noord-Amerika vrij veel en in Azië vrij "normaal". Op sommige plaatsen in Australië en Europa komt A juist redelijk veel voor.

Let in deze wel op de verschillende cijfers. O komt sowieso het meest voor op de wereld. De percentages zijn ongeveer als volgt per continent:

Noord-Amerika
O: 80-90%
A: 10-20%
B: 0-5%

Zuid-Amerika
O: 90-100%
A & B: 0-5%

Europa
O: 60-70%
A: 25-30%
B: 10-15%

Afrika
O: 70%
A; 15-20%
B: 10-15%

Azië
O: 60%    
B: 20%
A: 20%

Australië
O: 60-70%
A: 30%
B: 0-5%

http://anthro.palomar.edu/vary/vary_3.htm

Conclusie? Hebben de indianen meer gemeen met Australiërs ( = Aboriginals) of Afrikanen dan met Aziaten? Of...?

Selectief lezen van data
Wie kijkt naar de cijfers van de bloedgroepen zou misschien kunnen concluderen dat de indianen idd meer met Australiers of Afrikanen verwand zijn dan met Aziaten. Maar is dat ook de conclusie van de wetenschappers? Letterlijk citaat uit een dik boek over bloedgroepen: "het grote verschil tussen Amerika en Azië kan enkel verklaart worden als een totale exodus van O uit Siberië, het achterblijven van B en het enkel naar het noorden migreren van A".  Kortom: in plaats van een conclusie te trekken uit de gevonden resultaten, worden de resultaten gelezen naar een van te voren vaststaande conclusie... Niet erg wetenschappelijk...

Maar hetzelfde gebeurd (hoewel in mindere mate) bij het DNA en Y chromosomen onderzoek.

Oppervlakkig gezien (zie kaartjes boven) zijn er 5 mtDNA haplogroepen en 2 Y-chromosoom haplogroepen (plus een klein percentage: "ander"). Zoals o.a. National Geographic het voor doet komen, lijkt het overduidelijk dat de theorie van de BST klopt. De indianen komen uit Siberië.


Laten we beginnen met het mtDNA. Wie iets beter kijkt naar de kaartjes valt op dat in ieder geval twee groepen, X en B, niet uit Siberië komen. X voornamelijk uit Europa en B rondom Peking en Japan. Nog dieper kijken laat ook zien dat A helemaal niet uit Oost-Siberië maar uit West-Siberië komt. Voor de goede orde: ongeveer 5000 km ten westen van de Beringstraat verwijderd.

Dat maakt dus van de 5 grootste Amerikaanse mtDNA haplogroepen: 4 uit Azië, 1 uit Europa én: 3 niet uit oost Siberië, 2 wel.

Voor de duidelijkheid:
A: west-Siberië
B: Japan
C: oost-Siberië
D: oost-Siberië
X: oost Europa

Maar kijken we naar de details van de groepen en de eigenlijke verkregen data waarop dit soort kaartjes gebaserd zijn, dan blijkt het nog ingewikkelder.

Haplogroep A is ongeveer 50.000 jaar geleden ontstaan in centraal/centraal-west Siberië. In Amerika zijn er vier subgroepen A: A2, A3, A4 en A7.

A2 is ook terug te vinden bij de Siberische Chukchi (wonend aan de Beringstraat) en de Selkup (wonend nabij Tomsk, waar de A groep ongeveer ontstaan is). Verder is de groep te vinden in Japan. In Amerika bij o.a. de Wayuu uit noord-Colombia, de verschillende Eskimogroepen, de Apachen en veel hispanics;

voor A3 geldt hetzelfde ? Siberië en Aleut eilanden

A7: specifiek voor de Aleut bevolking van de Aleoet-eilanden, Alaska

América del Norte: Es el haplogrupo predominante, especialmente en los esquimales y pueblos na-dené. La frecuencias más altas están en el Canadá en los na-dené/atabascas como los haida con 95% y dogrib 90-100%.[8] En los inuit tienen frecuencias del 62-97%: en las islas de Alaska 75%, Canadá 87.5% y Groenlandia 96%.[4] Es haplogrupo predominante en los pueblos bellacoola, navajo, siux, lakota, anishinaabe, ojibwa, kikapú, etc. Es minoritario en aleutas (28.5%). Mesoamérica: Es el haplogrupo mayoritario. Predomina en los mayas de México con frecuencias de 53 a 84%;[9] también en huastecos con 67%, huetar de Costa Rica 67%, aztecas 65%, mixtecos-zapotecas 66%, mazahuas 60%, nahuatl/cora 53%, etc. Sudamérica: Extendido pero minoritario, salvo en algunas etnias dispersas como los chimila de Colombia con 89%[10] y guahibos de Venezuela con 48%. En la población andina quechua oscila entre el 0 y 30%. Restos precolombinos reportan haplogrupo A en la momia Juanita del Perú y un 31% en las momias de Arica.

B = 50.000 jaar oud en ontstaan in zuidoost Azië & zuid China. Amerika kent drie B-subgroepen: B2 en B4b en B1.

B2:
B4b hispanics
B1: vooral in de Andes (88% en la región del Titicaca), 74% bij de Aymara's.

C = 60.000 jaar oud (ontstaan tussen Kaspische zee en Bajkal meer). In Amerika twee subgroepen (C1 en C4). C1 kent op zijn beurt weer een paar subgroepen.

C1b: o.a.  Quechua, Yanomami, Arara, Zoro, Potujuara, Pima en Wayuu
C(1)c: Kogui,
C1d: Warao
C4: slechts 5% van Amerikaanse bevolking

D = 60.000 jaar oud en uit Noordoost en Centraal Azië. In Amerika 4 subgroepen.

D1: vooral in Zuid-Amerika (niet in Azië)
D2/D2a1: Vooral in het zuiden van Zuid-Amerika en bij de Aleut (65-100%). Verder bij de Siberische Eskimo's en de Siberische Chuckchi
D3: vooral Aleut
D4h3 (D10): 5% van de Amerikaanse bevolking. Ook in Oost-Azië

X = 30.000 jaar oud en 1 subgroep in Amerika van 18.000 tot 6000 jaar oud

X2a: o.a. bij de Algonquin en Sioux bevolking in oost/centraal-Canada/VSO. Ook bij de Nootka aan de Canadese westkust, de Navajo's en de Yakama. In Zuid-Amerika nauweliks behalve bij de Yanomami (meer dan 10 %). In de Altai-regio in Zuid-Siberië is eeen vergelijkbare subgroep maar die is veel jonger (> 5000 jaar).

Y-chromosoom
C (met mutatie M168 (CT), ongeveer 20.000 jaar en uit centraal/oost Azië.

C3 (M217, P44): vooral Na-Dene mensen (Paleo Siberië en Altai-mensen).
 11,900 ± 4,800 years before present.
C3b (P39) is found restricted to the Na-Dené peoples of North America. cheyennes 16%, apache 15%.

Q
Haplogroup Q (MEH2, M242, P36) Found in Siberia (enkel bij Ket, 94% en Selkup,66% in meerderheid) and the Americas
Q1a3a (M3) Typical of indigenous peoples of the Americas. Haplogroup Q1a3a is a subclade of Haplogroup Q. Haplogroup Q1a3a was previously known as Haplogroup Q3
Q1a3a1 (M19) Found among some indigenous peoples of South America, such as the Ticuna and the Wayuu

M3 occurred on the Q lineage roughly 10-15 thousand years ago as the migration into the Americas was underway. It is believed to have arisen in Siberia approximately 15,000 to 20,000 years ago
In the Old World, the Q lineage and its many branches is largely found within a huge triangle defined by Norway in the northwest, the Iranian plateau in the south, and Chukotka in the east, northeastern Europe and central Asia being bound by this triangle.

TOEN

M = 60.000 ergens azie of afrika uit L3)
M7, 8, 9 = Japan en ZO Azie; BC


Conclusies?
Wie aandachtig de gegevens hierboven bekijkt, de wetenschappelijke artikelen leest en kijkt waar de volkeren wonen die men bestudeerd heeft, zal het volgende opvallen:

-Hoewel de groepen een min of meer duidelijk verspreidingsbeeld geven, mtDNA:

A: vooral Noord-Amerika
B: vooral west(kust)
C: meerendeel Zuid-Amerika
D: meerendeel Zuid-Amerika (vooral uiterste zuiden) maar ook Aleut in Alaska.
X: vooral in Noord-Amerika

Y chromosoom:  
C: vooral in en rond Alaska
Q: bijna gehele rest (vooral Zuid-Amerika bijna 100%)


... is dat voor de subgroepen nauwelijks het geval.

De meest opmerkelijke conclusie moet echter zijn dat de meeste Aziatische/Siberische volkeren NIET in oost Siberië wonen, ook niet de C en D groepen. De meesten (zoals de Ket, Selkup, Buryat) wonen net als de A groepen ook op z'n minst 5000 kilometer verwijderd van de Beringstraat. De enige drie volken die vergelijkbare subgroepen in hun mtDNA en Y chromosomen hebben EN die wonen in oost Siberië zijn de Chuckchi (Chukotka), de Koryak en de Itelmen (beide Kamtsjatka)... Als men echter beter naar die twee volkeren kijkt, ziet men (naast hier onder te beschrijven historische en taalkundige feiten) voor het hetvolgende genenpatroon:

Chuckchi:
mtDNA: A (37,5%), B (0%), C (16,7%), D (16,7%), G (29,2%)
Y:

Koryak:
mtDNA: A (5,2%), B (0%), C (36,1%), D (1,3%), G (57,4%)
Y:
Itelmen:
mtDNA: A (6,4%), B (0%), C (14,9%), D (0%), G (78,7%)
Y:


Kijken we vervolgens naar de twee Amerikaanse volkeren die het dichtst bij de Beringstraat wonen: Eskimo's en Aleut dan hebben de Eskimo's voor bijna 90% A en 10% D, en de Aleut voor ongeveer 70% D en 30% A... Ergo: er klopt iets niet.

Enkel de Chuckchi lijken een beetje op de Amerikaanse volkeren. De Koryak en de Itelmen nauwelijks. Voor grote percentages A en D moeten we veel verder naar zuidelijk en westelijk Azië gaan, b.v. naar de etnische Han Chinezen...

Talen
Omdat het genenverhaal juist meer verwarring schept dan dat het ophelderd, kan het ook geen kwaad om terug te gaan naar andere takken van de wetenschap. Bijvoorbeeld de taalkunde. Een groot deel van de verwarring uit het genenverhaal kan nml. verklaart worden door de linguistiek. Bijna elk artikel van genetici over het indiaanse genenpatroon gaat uit van de hierboven gegeven theorie van J. Greenberg (zie kaartje). Er is echter een probleem: vandaag de dag (maar ook al eind jaren 80 toen Greenberg met zijn theorie kwam) is er bijna geen taalwetenschapper te vinden die het eens is met de theorie. Over de eerste twee groepen (Eskimo-Aleut en Na-Dene) is geen discussie. Het is vooral de zogenaamde Amerind-groep waar vele specialisten grote problemen mee hebben. Dit o.a. vanwege het grote aantal fouten, de (ouderwetse) gebruikte methode en het vrijwel ontbreken van bronnenmateriaal. Een aantal taalspecialisten heeft dit aan de genetici geprobeerd kenbaar te maken in het volgende artikel uit 2004 http://ukpmc.ac.uk/articlerender.cgi?artid=407925 maar tot nu toe zonder veel succes. Nog steeds wordt Greenbergs theorie door de genetici veelvuldig gebruikt. De vraag is waarom, zeker omdat, zoals boven omschreven, hun data in feite niet overeenkomen met de conclusies die ze er aan verbinden (nml. een Siberische exodus al dan niet met de BST). Ook in Azië is de situatie qua talen lastig. Het vaak gebruikte "Paleo-Siberisch" is voor de meeste taalkundigen helemaal geen bestaande taalfamilie. Chuckchi en Koryak zijn talen uit de Chukotko-Kamchatkan taalfamilie en Itelmen hoort daar misschien bij. Kijkend naar de genen brengt dat toch ook weer moeilijkheden met zich mee. De Koryak en Itelmen lijken meer op elkaar genetisch dan taalkundig maar de Koryak en Chukchi lijken juist weer meer op elkaar taalkundig gezien. Hoe is dit te verklaren? Is taal sowieso wel 1 op 1 te vergelijken met genen? Uit Europa weet men dat dit niet zo is. Zo namen bijvoorbeeld de meeste Kelten de Latijnse taal over 2000 jaar geleden zonder dat ze zich veel met Romeinen vermengden. Waarom dan wel het vast blijven houden aan het 1 op 1 zetten van taal en genetiek in Amerika? En dan ook nog met een taaltheorie die nauwelijks aanhang kent onder de specialisten?

Archeologie/geschiedenis
Het is tevens opvallend hoe makkelijk de genetici voorbij gaan aan de heftige discussie tussen archeologen. Er is een groot verschil in het denken over wat de oudste menselijke resten in de Amerika's zijn en wáár die zijn. De meeste Noord-Amerikanen gingen tot 10 jaar geleden uit van Clovis, New Mexico (+/- 13.000 jaar oud), maar veel van hun Zuid-Amerikaanse collega's wezen toen al op Monte Verde (ongeveer 15.000 jaar oud) in zuid-Chili en spectaculair veel oudere sites in b.v. Brazilië (tot ongeveer 40.000 jaar oud). Of het komt omdat de meeste genetici ook uit Noord-Amerika komt, of omdat er een andere reden is, vaak probeert men de eigen data aan te passen aan het korte tijdsbestek van de Noord-Amerikaanse archeologen (niet ouder dan 15.000 jaar) terwijl (zoals blijkt uit wat er hierboven staat) de meeste haplogroepen (mtdna of y) op z'n minst 30.000 tot 50.000 jaar oud zijn. Het is trouwens opvallend dat veel Noord-Amerikaanse archeologen tegenwoordig "om zijn" en Monte Verde erkennen als ouder dan Clovis.

Maar de geschiedenis kan ons nog verder helpen. Zo is het bekend dat de Chukchi relatieve laatkomers zijn in hun huidige gebied. Ongeveer 5000 jaar geleden woonden in Chukotka vooral voorouders van de Eskimo's. De Chukchi zijn komen expanderen vanuit het zuiden (waarschijnlijk Kamtsjatka, linguistisch gezien) en dreven de "proto" Eskimo's verder terug Amerika in. Dat betekent ook dat er veel vermeninging is geweest tussen beide groepen. Ergo: dat de Chukchi genetisch meer lijken op de Eskimo's dan hun mogelijke directe verwanten de Koryak en de Itelmen is logisch. Normaal gesproken zou je zeggen dat het Eskimo dna in de Chukchibevolking gekomen is en niet andersom. Maar dit is niet de conclusie van de genetici! Komt dit omdat men vastzit aan de idee dat "de Amerikanen uit Siberië" moeten komen? Het lijkt er op.

Wat verder maar al te vaak vergeten wordt is dat de Amerikaanse bevolking van nu nauwelijks een afspiegeling is van de Amerikaanse bevolking van 1492. Vaak concludeert men dat er weinig genetische variatie in Siberië was en dat het dus logisch is dat de indianen nu "zo op elkaar lijken". Men heeft het over een "bottleneck population". Dit lijkt echter bijzonder raar. Er is namelijk geen enkel bewijs voor die bottleneck 15.000 jaar geleden. WEL is er bewijs voor zo'n bottleneck in ongeveer 1650. Tussen 1491 en ongeveer 1650 is de Amerikaanse bevolking door voornamelijk ziektes in rap tempo vrijwel geheel verdwenen, op sommige plaatsen wel tot 90 of 95%. Dat wil zeggen dat de huidige inheemse bevolking (ongeveer 50 miljoen + een flink aantal mestiezen) afstamt van een bottleneck population van ongeveer 5 a 10% van de oorspronkelijke bevolking. Ergo: het is heel goed mogelijk dat de inheemse bevolking in 1491 veel gevarieerder was dan dat hij nu is. En dat wordt bevestigd door historisch, archeologische maar ook door genetische bewijzen. Zo werd er een paar jaar geleden in British Columbia mtDNA haplogroep M aangetroffen in 5000 jaar oude skeletten. En ook M is uit Zuid-Azië en Oceanië... Niet uit Siberië.

Eindconclusie
Wat blijft er dan over van een BST? Wat blijft er over van de stelling dat "de indianen uit Azië" komen? Natuurlijk, er zijn connecties met Aziatisch genetisch materiaal maar niet op de plaats waar die zou moeten zijn. Bovendien is duidelijk dat men nauwelijks iets kan zeggen over de pre-1491 bevolking met tests op de huidige inheemse bevolking. Taalkunde kan al evenmin uitsluitsel geven en wijst eerder op een veel grotere ouderdom door de diversiteit dan op 10.000-15.000 jaar zoals gegeven door Greenberg. Tevens is het maar welke archeologen men geloofd. Maar in twintig jaar is er bijzonder veel gebeurd, is Clovis haast ontmanteld en heeft Monte Verde aan aanhang gewonnen. Wie weet durft men nog een keer de stap te nemen naar de nóg oudere sites...

Kortom: komen de indianen uit Azië? Niet meer en niet minder dan dat de Europeanen dat doen...  

maandag 25 januari 2010

Bolivia

Indígenas guatemaltecos felicitan a Evo Morales por su segundo mandato
Por Agencia EFE

Guatemala, 23 ene (EFE).- Los pueblos indígenas de Guatemala felicitaron hoy al presidente de Bolivia, Evo Morales, por el segundo mandato que inició en su país este viernes.

En un comunicado divulgado por la Embajada Itinerante de los Pueblos Indígenas, creada por el Gobierno del presidente de Guatemala, Álvaro Colom, los aborígenes dicen que saludan y celebran el segundo mandato consecutivo de Morales.

El mandatario boliviano, quien gobernará por cinco años, fue el primer indígena en llegar a la presidencia de Bolivia desde su fundación en 1825.

"El segundo período del hermano Evo Morales es un mensaje para todo el mundo de que los procesos se pueden encaminar con respeto a los ancestros, a la espiritualidad de los pueblos originarios y a la madre naturaleza", anota el pronunciamiento.

El titular de la embajada, el anciano maya Cirilo Pérez, señala en el comunicado que el regreso de los hombres sabios forma parte de las profecías de los abuelos y abuelas mayas.

Conamaq lamenta ausencia de indígenas en el gabinete de Evo Morales
La Paz, 23 Ene (Erbol).- El mallku del Consejo Nacional de Ayllus y Markas del Qullasuyo (CONAMAQ), Rafael Quispe, lamentó hoy la ausencia de indígenas en el gabinete del presidente Evo Morales Ayma.

“No estamos de acuerdo en la conformación del gabinete, no es un gabinete plurinacional porque no están representados los pueblos indígenas originarios tal como lo ha manifestado en Tiwanaku y en su discurso no lo es, respetamos su decisión pero no aceptamos que no estén representados en el gabinete los pueblos originarios”, manifestó.

Quispe agregó que “como ustedes pueden ver no está representados los indígenas (en el gabinete), lamentamos mucho, confiamos en la inteligencia del hermano Evo Morales, pero creo que se equivocó al no poner a ningún hermano indígena en el gabinete plurinacional”.

El mallku del Conamaq exteriorizó su confianza en sentido de que el primer mandatario corregirá ese error “pero nosotros como autoridades originarias somos muy orgánicos vamos a dar a conocer a las bases porque todas las bases han apoyado en este proceso de cambio y seguimos apoyando”.

A juicio de Rafael Quispe, el presidente Evo Morales no respetó la nueva Constitución referente a la designación de sus inmediatos colaboradores.

El artículo 173 parágrafo 22 de la Nueva Constitución Política del Estado referido a las atribuciones del Presidente, señala “designar a Ministras y Ministros del Estado respetando el carácter plurinacional y la equidad de género en la composición del gabinete ministerial.


Bolivia: Pueblos indígenas proclamarán a Evo Morales guía espiritual
Renavive/Aipin
19 Enero 2010, 03:48 PM

BOLIVIA: Pueblos indígenas proclamarán a Morales guía espiritual en ceremonia ancestral de Tiawanaku
Renavive/Aipin

Los pueblos indígenas proclamarán al presidente, Evo Morales, guía espiritual de todos los bolivianos, en la ceremonia ancestral que se realizará el 21 de enero en el centro ceremonial de las ruinas precolombinas de Tiawanaku, informó el domingo el filosofo e Investigador, Jorge Miranda.

Miranda explicó que en el mundo andino, el grado de guía espiritual significa "una profunda sabiduría para guiar al pueblo" y aclaró que en la primera posesión en 2006 los pueblos indígenas sólo reconocieron la autoridad de Morales.

"La primera posesión del Presidente (2006) significaba que era que uno más de nosotros pero que tenía autoridad. Ahora significa que es autoridad con un profundo conocimiento espiritual", señaló.

A su juicio, en los cuatro años de gestión el Presidente indígena ha demostrado que está listo para ser ungido como guía espiritual.

Miranda explicó que ese grado será reflejado en los colores del ‘uncu’ (túnica) que vestirá el Presidente tras ser purificado por yatiris de la región.

"El uncu que está hecho de lana de llama, tendrá dos colores fundamentales el blanco y el negro, además de todas las degradaciones de grises porque en el mundo andino el blanco significa el sacrificio y el negro la representación de la inteligencia emocional, la generación de nuevos paradigmas y la intuición", manifestó.

Recordó que en la primera posesión ancestral del Mandatario, el uncu tenía el significado de la vida por el color rojo y naranja, "porque no podíamos pedirle al Presidente que tenga más esencia espiritual ya que es un proceso que ha demostrado en su gestión de Gobierno", matizó. Morales también lucirá un pectoral de oro, en representación de la unión con los ancestros.

El filosofo e investigador reveló que el "chucu" (gorro de cuatro puntas), que utilizará Morales en la ceremonia ancestral, significa la unión de las cuatro regiones de Bolivia, "la unión de la diversidad".

Las abarcas serán de cuero de llama, "porque en el mundo andino es el símbolo de la comunicación", agregó.

Informo que los dos bastones de mando que los pueblos indígenas entregarán a Morales representarán lo racional y lo intuitivo; y la dualidad de lo masculino y femenino.

"Un cetro está dividido con dos cabezas y unido a la tierra y el otro con una sola cabeza que hace la autoridad moral y espiritual que tiene que tener el presidente. Se le da a una autoridad ese mando, que no es poder sino es servicio", afirmó.

Al momento de ser entronizado, el Presidente llevará la mano izquierda al ombligo y la mano derecha al corazón, en símbolo de humildad al recibir el grado de guía espiritual, "Esa es la posición del monolito más importante y antiguo que hay en Tiawanaku", complementó.

zondag 17 januari 2010

ná 1492

Er zijn wederom de drie hoofdgebieden, nu verdeeld in grofweg vier tijdsperiodes. Te weten:

1492-1650
1650-1800
1800-1950
1950-2010

In de eerste periode zijn er duidelijk twee thema's die centraal staan. Het is de beginfase van het intensieve contact tussen Amerika en Europa (de rest van de wereld). Hoewel veel bekend lijkt, is het toch vooral deze periode, samen met de hierop volgende, waarover de meeste mythes bestaan. Deels komt dit omdat men geen goed beeld heeft van de situatie daarvoor, het Amerika van 1492 (of, zoals Charles Mann het prachtig wist samen te vatten: 1491). Het is wellicht nuttiger om de grootste mythe te beschrijven dan meteen een ingewikkeld verhaal te beginnen aan de hand van de twee thema's. Die thema's vinden elkaar immers in die éne grote mythe.

The BIG myth (aangaande Columbus, Cortez & Pizarro)
Wie geschiedenisboeken leest, leest al vrijwel niets over het Amerika van voor 1492. Wat er staat is bovendien meestal nog onjuist (of zeer verouderd) ook. Maar zodra Columbus besproken wordt en men vervolgens gaat beschrijven hoe een klein aantal Spanjaarden de machtige Azteken en Inca's veroverde, gaat men compleet de fout in. Het was wellicht beter geweest als men er helemaal niets over geschreven had en meteen was doorgegaan met de Amerikaanse burgeroorlog. Dé grote fout zit 'm namelijk in dat kleine woordje "veroverde". Men gaat er van uit dat Europa Amerika veroverde vanaf 1492. Niets is minder waar. Verreweg het grootste deel van Amerika is pas (militair) veroverd ná 1800 en dus niet door de Europese landen maar door de afstammelingen van de Europese kolonisten. Het komt misschien als een schok, maar Columbus heeft de Antillen niet veroverd, Cortez heeft Mexico niet veroverd en Pizarro veroverde Peru niet. Aan de ene kant dachten ze dat wel alle drie, maar aan de andere kant erkenden ze a) dat de indianen de eigenlijke bewoners van het land waren, en b) dat zij het niet waren geweest die militaire overwinningen hadden behaald maar de indiaanse bontgenoten en de alles verwoestende ziektes.

En daar zijn we bij de twee thema's.
a) de indianen zijn nog de (vaak erkende) eigenaren (machthebbers) van het land en bepalen oorlogen
b) ziektes

Deze thema's gelden in mindere mate ook voor de volgende periode (1650-1800). Pas in periode 3 (1800-1950) is "a" vrijwel weg terwijl "b" nog zeker tot 1900 (en op sommige plaatsen tot vandaag de dag)voortduurt. Periode 3 wordt gekenmerkt door de expansiedrift van de neo-koloniale machthebbers die eigen staten gesticht hebben waarin geen plaats is voor indianen en die grondstoffen en land nodig hebben om te kunnen overleven. De echte kolonisatie van Amerika komt dan pas op gang. Periode 4 is de periode van beginnend herstel van de indiaanse naties.

Heikel punt: genocide?
Verschllende wetenschappers, doch vooral het grote publiek, hebben/heeft zich beziggehouden met de vraag of er in de Amerika's een genocide heeft plaatsgevonden op de indianen. Mijn antwoord zou zijn 'ja en nee'. Ja, omdat er als gevolg van de Europese inmenging miljoenen mensen zijn gestorven. Meer mensen dan bij elke andere historische gebeurtenis. En dat kwam echt niet alleen maar omdat de indianen simpelweg niet bestand waren tegen Europese ziektes. Zelfs al stierf slechts 10% van alle indianen na 1492 door moord, exploitatie en systematische uitroeiing, dan nog zijn dat ongeveer 10 miljoen mensen geweest. En de verhalen van Bartolomé de las Casas zijn bekend. Een Zwarte Legende? Weer geldt hetzelfde: al is slechts een klein deel van zijn verhaal waar, dan nog is er bijzonder veel gemoord, uitgeroeid. Landen als Cuba, Jamaïca, Haïti, Uruguay en zelfs grotere landen als Argentinië en de VS kennen nauwelijks een indiaanse bevolking vandaag de dag. Rond 1900 was hun percentage in die landen nóg veel kleiner. Niemand vindt het raar dat de broertjes Castro, dat Bob Marley, Lula, Obama en Maxima er ongeveer zo uit zien als de mensen die we elke dag zien. Toch, slechts 100, 200, 300 of 400 jaar geleden (dat hangt af van over welk gebied men spreekt) was de situatie heel anders en dacht men bij de term "Amerikaan", "Argentijn", "Braziliaan" niet aan blanke of zwarte mensen maar aan indianen. Er is dus wel wat gebeurd die afgelopen 500+ jaar. En het gebeurd nog steeds. Nog steeds worden er hier en daar indiaanse groepen aangevallen en vermoord. Voor olie, vee, of gewoon omdat het "woeste, barbaarse, en mensenetende heidenen" zijn. Volgens Las Casas en andere vroege ooggetuigen, sloten wrede Spanjaarden indiaanse gezinnen op in hun huizen om die vervolgens in brand te steken. Vele meldingen zijn er van biologische oorlogvoering. De mannen van Columbus hadden al door dat de indianen buitengewoon gevoelig waren voor bepaalde ziektes. Beide groepen hadden ook al snel door dat de ziektes besmettelijk waren. Sommige Europeanen en hun nakomelingen maakten daar gebruik van, soms zelfs met officiële goedkeuring. De "smallpox blanket" is een begrip bij indianen in de VS.

Aan de andere kant is het proces totaal niet te vergelijken met andere genocides, zoals die in WO II of bv. in Afrika (denk aan Rwanda). Ten eerste waren de indianen, zoals reeds gezegd, tot 1800 vrijwel overal de baas in Amerika. Veel indianen sneuvelden door indiaanse hand. Natuurlijk; dat is niet minder moordadig dan moord door Europeanen, maar het is wel tegenstrijding met de idee dat de Euopeanen een genocide zijn begonnen tegen de indianen. Zonder indiaanse bondgenoten en hulp waren de Europeanen helemaal nergens gekomen in Amerika. Laat staan dat ze een grote genocide hadden kunnen opzetten. Daar komt bij dat de moederlanden, en dus de opperste overheden van de Europeanen in Amerika, over zee lagen. Hun macht was daardoor zeer beperkt. Bovendien was men in Europa eerder geïnteresseerd in handel en economische winst dan in het uitroeien van de Amerikaanse bevolking. Een ander belangrijk verschil is dat het bij de meeste genocides gaat om één (soms een aantal) volk. Dat is in de Amerika's niet het geval. DE indiaan of DE indianen bestaat en bestaan niet. Dat zagen de Europeanen (ook niet één volk) ook al meteen in. Columbus maakt al het verschil tussen twee verschillende volken, de Arawakken en de Caraïben (Carib). Dit betekent ook dat sommige volkeren wél, en andere niet opzettelijk zijn uitgeroeid. Sommige volkeren werden gezien als zeer beschaafd en ontwikkeld. Anderen als barbaars en heidens. Op een gegeven moment werd de indeling van Columbus zelfs een manier om bijna alle volken in te delen. Volken die werden beschreven als ontwikkeld en vredelievend behielden hun eigen naam of werden Arawakken genoemd. Volkeren die men beschouwde als wild, barbaars en woest kregen het etiket "Carib" opgeplakt. De eerste categorie genoot op den duur officiele bescherming van de Spaanse kroon en had het recht om gekerstend te worden (nu wellicht door velen niet als een recht gezien, maar onder de toenmalige Spaanse wet een groot voordeel omdat men dan officieel ging toebehoren tot de christenheid en dus bepaalde rechten had), de volken in de tweede categorie mochten officieel bestreden worden, te zwaard en te vuur, vaak tot de laatste man.

Het is dus moeilijk om een defintief antwoord te geven op de vraag of er na 1492 een Europese genocide op de Amerikaanse volken is geweest. In sommige gevallen is dat zo (bijvoorbeeld op de Grote Antillen, in delen van het Amazonegebied, in delen van Midden-Amerika, Colombia & Venezuela, op sommige volken in Noord-Amerika), maar in andere gevallen is dat niet zo. Vaak werd er "gewoon" oorlog gevoerd, vaak tussen verschillende indianengroepen aan de ene, en een gecombineerde Europees-indiaanse legermacht aan de andere kant. Goede voorbeelden daarvan zijn de oorlogen tegen de Azteken en de Inca's. Vaak ook (bijvoorbeeld in Noord-Amerika) waren de oorlogen tussen verschillende indiaanse volken (groepen van volken) en hadden beide partijen Europese bontgenoten. De oorlogen tussen Frankrijk en Engeland in Noord-Amerika kunnen zo gezien worden. Het is maar helemaal de vraag wiens oorlogen er gevochten werden. Waren het Europese oorlogen op Amerikaans grondgebied met indiaanse bontgenoten? Of waren het indiaanse oorlogen waar toevallig, aan beide zijden, ook Europeanen aan mee deden?

Periode 1, 1492-1650: bondgenoten en ziektes
Columbus is niet de eerste Europeaan in Amerika. De Vikingen zijn rond het jaar 1000 vanuit Scandinavië, via IJsland en Groenland, Noord-Amerika binnengekomen. Waar, hoe en waarom is niet precies bekend. Wel staat vast dat er op Newfoundland, het grote eiland voor de Canadese oostkust, een Vikingnederzetting geweest is. Aangezien Groenland geografisch en cultureel ook bij Noord-Amerika hoort, moet het eerste (ons bekende) contact tussen Europeanen en Amerikanen rond het jaar 980 geweest zijn als de Viking Erik de Rode Groenland bereikt. Op dat moment wonen daar óf de directe voorlopers van de Groenlandse Eskimo's (Thule cultuur), óf een andere culturele groep, de Dorset cultuur (Er zijn verschillende theorieën). De Vikingen stichten twee nederzettingen en bereiken uiteindelijk ook gebieden verder naar het westen. Op Groenland blijven ze tot begin 15de eeuw, hoewel het contact tussen de Eskimo's en de Scandinaviërs nooit daadwerkelijk onderbroken werd.

Sommige mensen claimen dat er ook andere Europeanen (b.v. de Portugezen) eerder in Amerika waren dan Columbus. Maar in feite is die discussie niet zo interessant. Wat interessant is, is dat na 1492 het contact tussen Europa en Amerika definitief wordt. Met allerlei gevolgen. De eerste contacten tussen de mannen van Columbus en de bewoners van de Grote Antillen (Cuba, Hispañola, Puerto Rico, Jamaïca en in zekere zin ook de Bahama's) zijn goed hoewel de taalbarrière voor aanzienlijke problemen zorgt. Columbus en anderen beschrijven de "Antillianen" als voorbeeldige mensen en zeer geschikt om te bekeren tot het Christendom. Ook schrijven ze dat de eilanden dichtbevolkt zijn, dat er verschillende exotische gewassen worden verbouwd (zoals maïs, maniok en ananas), dat er verschillende politieke eenheden zijn (die men later "cacicazgo" gaat noemen) en dat men vaart in boten die men "canoa" noemt (hier komt ons woord "kano" vandaan maar de betekenis is ietwat gaan schuiven. Tegenwoordig denkt men veelal aan een kleine boot die enkel door peddels wordt voortbewogen. Een Canoa was een boot gemaakt uit één enkele boomstam, meestal van de ceiba-boom, soms klein, geschikt voor een persoon, maar soms ook van 20 tot 30 meter lang en geschikt voor 100 of zelfs meer personen).

Heel anders worden de bewoners "in het zuiden" beschreven. Hier ontstaat de traditionale Spaanse scheiding tussen "goede mensen" (later "Arawakken" genoemd) en de "Canibales", de kannibalen. Columbus zelf heeft deze mensen op z'n eerste reis nooit gezien. Pas op z'n tweede, derde en vierde reis (tussen 1493 en 1504) worden er een aantal eilanden van de Kleine Antillen aangedaan. Merkwaardig genoeg legt Columbus de link niet tussen deze zogenaamde zuidelijke "Cariben/kannibalen" van z'n eerste reis, en de mensen die hij later o.a. op Martinique, Dominica en Trinidad aantreft. Dit, plus het feit dat er nooit bewijs is gevonden voor kannibalisme op de Antillen, en het feit dat de term "Carib/Canibal" al snel een politieke term werd die geplakt werd op alle volkeren (of ze nu wel of niet behoorden tot de Caribische taalgroep) die vijandig tegenover de Spanjaarden stonden, heeft specialisten doen concluderen dat men heel voorzichtig moet zijn met "beschuldigingen" van kannibalisme. Zeker waar het gaat om melding daarvan in bronnen met een duidelijk politiek doel (zoals de dagboeken van Columbus waren).

Hoe dan ook, de conflicten beginnen pas bij de tweede reis in 1493. Maar niet omdat de Spanjaarden beestachtig begonnen met moorden of omdat hun wapens superieur waren aan die van de Antillianen. Bij terugkomst op Hispañola, in het gebied dat onder leiding staat van de met de Spanjaarden bevriende Guacanagaríx, meldt deze leider dat zijn rivaal in het zuiden het Spaanse fortje dat Columbus een jaar eerder had laten bouwen, heeft verwoest. Ook stelt hij voor om revanche te nemen, iets dat Columbus wel ziet zitten. Vervolgens trekt een grote legermacht op naar het naburige zuidelijke staatje en wordt er een grote overwinning behaald.

Behalve 1200 man neemt Columbus ook een aantal huisdieren mee. 1493 wordt dan ook het eerste jaar waarin melding gemaakt wordt van ziektes.

Is hiermee het einde aangebroken van de indiaanse geschiedenis van de Antillen? Allerminst.

dinsdag 5 januari 2010

Brasil

O processo de discriminação ao índio continua
5.Jan.2010
Wilson Matos da Silva*

No limiar de um novo ano, falar em discriminação aos índios novamente? Pois é, nos cansa e provoca exaustão decepcionante ao analisarmos as cifras consideradas, gastas com o populismo chamado de "inclusão", ficamos a nos perguntar qual a política do governo federal para a verdadeira inclusão dos povos indígenas do Brasil?

O Observatório de Direitos Indígenas (ODIN), recentemente instalado no MS, vem recebendo diversas reclamações de discriminação contra os indígenas das aldeias Jaguapirú e Bororó. Várias reclamações são tomadas a termo e serão encaminhadas para as devidas providências nos canais competentes conforme o caso requer, sem prejuízo de representação criminal a ser interposta em juízo contra o agressor pelo próprio ODIN.

As reclamações vão desde má vontade no atendimento nos serviços públicos, de saúde, educação, notarial e no comércio em geral. Uma simples informação que o índio necessite junto a esses setores, pode se transformar em uma verdadeira perambulação pela cidade, é flagrante descaso e discriminação contra os índios.

Essas questões são conseqüências de um processo discriminatório em curso há mais tempo, mas que recrudescem na total negativa de dar o direto e a dignidade aos povos indígenas. Muito embora neste governo tenha havido pequenos lampejos de boa vontade é muito pouco do que se pode esperar de um governo dito popular. É mais fácil e "popular", perdoar dívidas de país africano, emprestar dinheiro ao FMI, doar dinheiro ao vizinho Paraguai, para ser tratado de "O Cara" pelo presidente norte-americano a impor políticas compensatórias eficazes aos povos indígenas brasileiros.

Neste final de semana, ao dar carona um colega parei em um estabelecimento comercial (conveniência), situado na Avenida Presidente Vargas, para comprar 4 cervejas ao colega, qual não foi minha surpresa, ao ser indagado pelo balconista do estabelecimento, se eu sou indígena, espantado perguntei ao diligente vendedor se eu fosse índio qual seria o problema ao que ele me respondeu que não poderia me vender as cervejas, porque há uma lei proibindo a venda de bebidas alcoólicas aos índios, depois de um sorriso sem graça perguntei ao distinto se ele conhecia o texto da lei, a resposta foi negativa expus de forma decorada o texto legal:

Artigo 58, da lei 6001 de 19 de Dezembro de 1973. Caput Constituem crime contra os índios e a sua Cultura: e descreve no inciso III - "propiciar, por qualquer meio, aquisição, o uso e a disseminação de bebidas alcoólicas, nos grupos tribais ou entre índios NÃO INTEGRADOS.

Já me sentindo bastante humilhado, perguntei ao balconista se ele estava me classificado como sendo índio não integrado, já que como único advogado indígena sou bastante conhecido, inclusive do dono daquele estabelecimento a resposta é a de sempre, a ordem é a do patrão e se lavado em juízo o patrão dirá que foi um erro de seu empregado. Fiquem de olho, doravante vamos esclarecer essa falta de conhecimento da lei em juízo, inclusive com dano moral, já que a ninguém é dado desconhecer a lei.

Racismo é crime inafiançável e imprescritível. (Art. 5.º, XLII, CF). Segundo a Constituição Federal, todos são iguais perante a lei, sem distinção de qualquer natureza. A Carta Magna diz, também, que constituem princípios fundamentais da República Federativa do Brasil o de promover o bem comum, sem preconceitos de origem, raça, sexo, cor, idade ou quaisquer outras formas de discriminação.

A Lei 7.716, de 05 de Janeiro de 1989, define os crimes resultantes de preconceito de raça ou cor. O seu Art. 5º Recusar ou impedir acesso a estabelecimento comercial, negando-se a servir, atender ou receber cliente ou comprador. Pena: reclusão de um a três anos.

*Índio residente na Aldeia Jaguapirú, Advogado, Pós-graduado em Direito Constitucional, Coordenador Regional do (ODIN/MS) Observatório Nacional de Direitos indígenas. E-mail matosadv@yahoo.com.br
http://www.progresso.com.br/not_view.php?not_id=43960

Van de Nederlandse wikipedia: geschiedenis Amerika's voor 1492 (met toestemming vd auteur ;)

Korte Amerikaanse geschiedenis voor 1492
Drie hoofdgebieden

Noord-Amerika
Bij de komst van Columbus was Noord-Amerika verdeeld in een aantal cultuurregio's. De bekendste zijn die van het uiterste noorden (Arctisch gebied) en die van de grasvlaktes (Prairie/Plains) in het Midden-Westen. Op deze grasvlaktes woonden de meeste mensen (boeren) langs de rivieren. In het oosten en zuidwesten van Noord-Amerika woonden ook boeren. De belangrijkste gewassen waren maïs, bonen en pompoenen. Deze waren oorspronkelijk afkomstig uit Mexico. Verder werden in het zuidwesten katoen en in het oosten onder andere zonnebloemen verbouwd. Tabak werd in nagenoeg de gehele huidige Verenigde Staten en het zuiden van Canada aangeplant.

Het stereotype beeld van "de indiaan" (nomadische volkeren die, met pijl en boog, te paard enorme kuddes bizons achtervolgden) is gebaseerd op de Prairie-volkeren uit de negentiende eeuw. Dit wil niet zeggen dat voor Columbus (zonder paarden!) geen jacht werd gemaakt op de bizon of andere dieren. Vooral in het noordelijke gedeelte van de Plains zijn veel zogenaamde "Buffalo Jumps". Hier werden bizons in een ravijn gejaagd, waar ze te pletter vielen. Bij de Buffalo Jump Head-Smashed-In in Alberta, Canada, is een museum gevestigd waar te zien is hoe dit in zijn werk ging.


Centraal-Amerika
Centraal-Amerika (Mexico tot en met Panama) in 1492 wordt door archeologen en historici opgedeeld in twee hoofdgebieden, te weten Meso-Amerika (bestaande uit het centrale en zuidelijke deel van Mexico, Belize, Guatemala, El Salvador en delen van Honduras, Nicaragua en Costa Rica) en Centraal/Midden-Amerika (bestaande uit de moderne staat Panama en grote delen van Costa Rica, Nicaragua en Honduras).

Meso-Amerika is het gebied van beroemde volkeren als de Azteken en de Maya's. Tevens is dit een van de zes gebieden op de wereld (de andere zijn de centrale Andes, Egypte, Mesopotamië, de Indusvallei en China) waar zeer vroeg, en waarschijnlijk onafhankelijk, technologisch complexe culturen zijn ontstaan. De meeste mensen woonden hier in steden of waren boer. Midden-Amerika werd lange tijd gezien als "overgangsgebied" tussen de "hoge culturen" van Meso-Amerika en de Andes. Op die reden werden Colombia en Ecuador er nogal eens aan toegevoegd. Tegenwoordig staat Centraal-Amerika meer op zichzelf en krijgt het een eigen plaats in de inheemse geschiedenis. Ook hier woonden bij komst van Columbus voornamelijk boeren.

Zuid-Amerika
Ook Zuid-Amerika is, evenals de voornoemde gebieden, opgedeeld in cultuurregio's. De Andes en de Amazonebekken zijn het bekendst, maar zowel cultureel als historisch gezien hoort ook het Caribisch gebied hierbij. Alleen in het uiterste zuiden (Patagonië) werd er niet aan landbouw gedaan maar ook hier is het beeld van de nomadische indiaan te paard (bekend van de gaucho's) afkomstig van de periode ná de komst van de Europeanen. Datzelfde geldt voor de grote veestapels van de noordelijker gelegen pampa. Ook runderen werden ingevoerd door de Europeanen. De Andes en Peru zijn bijna synoniem aan de Inca's. Toch zijn zij relatieve laatkomers in dit gebied. Toen de Spanjaarden in 1532 de Incavorst Atahualpa gevangen namen, bestond het rijk nog geen honderd jaar.



Oorsprong
De vraag waar de Amerikaanse Indianen vandaan komen speelt voor de Europeanen al sinds de komst van de Spanjaarden in Amerika. De paus besloot uiteindelijk dat het zonen en dochters van Adam en Eva en waren en dat ze dus, net als alle mensen, ooit vanuit het Paradijs in Amerika gekomen moesten zijn. De indianen hadden (en hebben) zelf uiteraard eigen theorieën over hun oorsprong.

De Westerse wetenschap is zich vrij recent bezig gaan houden met het vraagstuk. Tot voor kort werd door bijna iedereen aangenomen dat de eerste Amerikanen over de toen drooggevallen Beringstraat (tussen Siberië en Alaska) vanuit Oost-Azië naar Amerika waren gekomen. Dit zou gebeurd zijn aan het begin van het Holoceen, ongeveer 12.000 jaar geleden.

Tegenwoordig is de vraag weer helemaal open. De belangrijkste concurrerende theorie van de Beringstraat-theorie richt zich op de westkust van het werelddeel. De eerste Amerikanen zouden in bootjes vanuit Azië naar en uiteindelijk langs de westkust van Amerika zijn gevaren. Voordeel van deze theorie is dat men niet afhankelijk is van een ijstijd, een landbrug of een ijsvrije corridor (zoals in de Beringstraat-theorie). De geleidelijke migratie vanuit Azië naar Amerika kan dus op elk willekeurig tijdstip hebben plaatsgehad. Taalkundige, archeologische en genetische aanwijzingen lijken aan te tonen dat dit proces zich ongeveer 40.000 tot 20.000 jaar geleden heeft afgespeeld (net als in b.v. Europa). Harde en onbetwiste archeologische bewijzen ontbreken vooralsnog echter, net als bij de Beringstraat-theorie.

Andere theorieën met minder wetenschappelijke aanhang zijn de directe oversteek van de Grote Oceaan (vanuit Australië of Zuidoost-Azië), een route via Antarctica, vanuit Europa (overeenkomst in structuur van oude speerpunten) of direct vanuit Afrika (vroege bewoning van Oost-Brazilië door "Afrikaans" aandoende mensen).


10.000-4500 v.Chr.: Landbouw
Archeologische vondsten in Ecuador en Peru hebben aangetoond dat de eerste Amerikaanse landbouwgewassen in deze regio zijn ontstaan. De oudste gewassen zijn o.a. de fleskalebas, pompoenen en arrowroot. De fleskalebas is van Afrikaanse afkomst en hoe deze in Amerika is gekomen is onduidelijk. Recent onderzoek zou er op wijzen dat het via Azië zou zijn meegekomen met de eerste Amerikaanse mensen, wat dan ook de vroege cultivatie zou verklaren. Hoewel even oud als in Mesopotamië (ongeveer 11.000 jaar), bestaat de vroegste Amerikaanse landbouw niet uit een paar basisgewassen of uit granen. Na de fleskalebas en de pompoenen, kwamen o.a. bonen, chilipepers, vruchten en verscheidene knollen. De eerste maïs verscheen "pas" rond 7.000 v.Chr. in Mexico. Het belangrijkste gewas uit de Amazone (maniok of cassave) is waarschijnlijk ongeveer even oud.

In tegenstelling tot in de "Oude Wereld" waar landbouw waarschijnlijk op een beperkt aantal plaatsen (= 4 of 5) is "uitgevonden", zijn er in het betrekkelijk kleine oppervlak van Amerika waarschijnlijk ook vier verschillende plaatsen geweest. Dit in de vallei van de Ohio, in het oosten van wat nu de Verenigde Staten zijn, centraal Mexico, de noordelijke Andes en het (westelijke?) Amazonegebied. Dit heeft o.a. geleid tot de grote diversiteit van het aantal producten. Die is veel groter dan in de rest van de wereld. Daarom komt de meerderheid van de gecultiveerde gewassen (ongeveer 60%) vandaag de dag ook uit de Amerika's. Naast maïs, bonen, pompoenen en maniok zijn dit onder andere:

zonnebloem (Noord-Amerika of Mexico)
tomaat (waarschijnlijk Mexico)
paprika (Andes)
katoen (Andes en Mexico)
cacao (waarschijnlijk Andes of Mexico)
vanille (mogelijk Mexico, anders Amazone)
pinda (Amazone)
rubber (waarschijnlijk Amazone)
kinine (Amazone)
aardappel (Andes)
zoete aardappel/bataat (waarschijnlijk Amazone)
ananas (Amazone)









4500-1500 v.Chr.: Architectuur, steden, mummies, aardewerk en metalen
Rond 4000 v.Chr. begonnen zich de eerste tekenen van "complexe" maatschappijen voor te doen. Rond de Grote Meren in Noord-Amerika werd al zeker duizend jaar lang koper gewonnen. De Old Copper Culture is een van de oudste koperbewerkende culturen ter wereld. Dit is opmerkelijk omdat de mensen, in tegenstelling tot de andere oude koperculturen, geen landbouw hebben. Ook werden omstreeks die tijd in het huidige Louisiana de eerste kunstmatige heuvels opgericht. Watson Brake (+/- 3500 v Chr.) is daarvan het grootst. Ook deze mensen waren geen boeren, evenals die van de Chinchorro cultuur in het noorden van Chili. Zij begonnen ongeveer 2000 jaar eerder dan de Egyptenaren (dwz. ongeveer 5000 v.Chr.) met het mummificeren van hun doden. Aan de gehele Atlantische kust van Zuid-Amerika (vooral het zuiden van Brazilië en de kusten van de Guyana's) werden de eerste Sambaquis opgericht, grote en kleinere kunstmatige heuvels van voornamelijk zeeschelpen (en in de Guyana's oud aardewerk). In Zuid-Brazilië werden hier o.a. mensen in begraven en aan de grafgiften is te zien dat er in deze samenleving al een vorm van hiërarchie bestond. Ook hier was nog geen landbouw.














Er was wel landbouw bij de Ecuadoriaanse kustcultuur Valdivia (4400-1500 v.Chr.). Die is bekend geworden door de talloze Venusbeeldjes van aardewerk die men heeft achtergelaten. Het oudste Amerikaanse aardewerk is tot nu toe aangetroffen aan de benedenloop van de Amazone. Het dateert van ongeveer 6000 v.Chr.

In het zuiden van Centraal-Amerika (Panama, Costa Rica, Nicaragua) verschijnt rond 3300 v.Chr. het eerste aardewerk en dat vertoont enige gelijkenissen met het aardewerk uit het noorden van Zuid-Amerika (Colombia/Ecuador). Ook de landbouwproducten wijzen eerder naar het zuiden dan naar het noorden (maniok is belangrijker dan maïs) hoewel onderzoek heeft aangetoond dat Mexicaanse en Zuid-Amerikaanse landbouwproducten elkaar hier al tegen kwamen rond 5000 v.Chr.



De meest opmerkelijke vroege Amerikaanse samenleving is echter die aan de centrale kust van Peru. Rond 4500 v.Chr. komt daar het gebruik van katoen in zwang en dat betekent een grote sprong voorwaarts. De eerste Amerikaanse steden komen op. In het zogenaamde Norte Chico complex zijn tot nu toe ongeveer 25 verschillende steden geïdentificeerd. De bekendste (en een van de grootste, 66 ha) daarvan is Caral (oudste data rond 3000 v.Chr.). In deze stad, die zo'n 30 kilometer uit de kust ligt, zijn veel resten van vissen en visnetten gevonden waardoor de hypothese is opgeworpen dat de mensen uit de landinwaarts gelegen steden zich specialiseerden in de verbouw van katoen zodat visnetten geleverd konden worden aan de kustbewoners die dan in ruil daarvoor een deel van hun vangst afstonden aan de stadsmensen. Behalve katoen voor visnetten is ook waarschijnlijk de oudste quipu/khipu uit het Andesgebied gevonden in Caral. Als dat inderdaad waar blijkt te zijn, is de quipu een van de oudste communicatiemiddelen ter wereld. In Caral zijn opmerkelijk genoeg geen sporen van oorlog aangetroffen. Blijkbaar leefden de mensen in een van de oudste "complexe" samenlevingen ter wereld (vergelijkbaar met Mesopotamië, Egypte en India) ruim duizend jaar lang is een relatief vredige periode. Wel zijn er bijvoorbeeld muziekinstrumenten aangetroffen.





















Tot slot is het ook de periode waarin de Antillen voor het eerst bewoond worden (Cuba vanuit Yucatán/Belize of vanuit Venezuela).

1500-300 v.Chr.: Religie van de jaguar, andere dieren en "menselijke goden"
Vanaf ongeveer 1500/1000 v.Chr. komen er nieuwe samenlevingen op die een grote nadruk leggen op religie. De oudste complexe cultuur in Mexico is die van de Olmeken (1300-400 v.Chr.), afkomstig van de Mexicaanse Golfkust. Zij worden wel eens de moedercultuur van Mexico genoemd omdat zij de eerste cultuur zouden zijn met typisch Meso-Amerikaanse cultuuruitingen, zoals de bouw van piramides, het schrift, bewerken van jade, en de godsdienst waarin fauna ("Weerjaguar") en elementen (vooral water en vuur) een grote rol spelen. Ook kennen zij het typische Meso-Amerikaanse balspel. Belangrijke Olmeekse centra zijn San Lorenzo en La Venta. De Olmeken zijn echter het meest bekend vanwege de kolossale in steen uitgehakte hoofden die tot veel speculatie hebben geleid omdat de gezichten negroïde trekken hebben. Wetenschappelijk bewijs voor een Afrikaanse oorsprong van de Olmeken is er echter niet. In september 2006 werd in een artikel in het tijdschrift Nature aangekondigd dat het mogelijk oudste schrift uit Amerika was ontdekt. Het zogenaamde Cascajalblok (12 kilo zwaar) stamt uit ongeveer 900 v.Chr., is gevonden in de Mexicaanse kuststaat Veracruz en wordt aan de Olmeken toegeschreven. De "tekst" bestaat uit 28 verschillende tekens (van de in totaal 62).


















Er zijn echter ook wetenschappers die de Olmeekse cultuur eerder een 'zustercultuur' noemen. Een van de velen die ongeveer gelijktijdig opkwamen, samen met Tlatilco in het Dal van Mexico, de vroege Zapoteken van San José Mogote en de vroege Maya's. Bovendien blijkt een aantal van de oudste ontwikkelingen (piramides, balspel, aardewerk) zich te hebben voorgedaan buiten het Olmekengebied, aan de Pacifische kust van Chiapas en Guatemala. Dit laatste zou weer mogelijk kunnen duiden op direct overzees contact met het Andesgebied omdat complexe samenlevingen daar immers ongeveer 2000 jaar ouder zijn.

In de noordelijke Andes van Peru ontstond in dezelfde periode een cultuur die een grote invloed zou hebben op de verdere Andes-geschiedenis: Chavín. Het best komt deze religieuze en culturele traditie tot uiting in de stad waarnaar de traditie is genoemd, Chavín de Huantar (aan het eind van deze periode, als hoogtepunt van de traditie). Men denkt dat dit het belangrijkste religieuze centrum uit deze tijd was en dat vanuit verre streken mensen hier naar toe trokken om ceremoniën bij te wonen. De cultus rondom de zogenaamde Stafgod (een menselijk figuur met twee staven in de handen, onder andere te zien op de Raimondi stèle) komt in latere Andes culturen steeds weer terug (bijvoorbeeld Tiwanaku). Ook de "drie-eenheid" van de jaguar, de kaaiman en de arend is blijkbaar van groot belang geweest. De kaaiman is de schenker van verschillende gewassen zoals chilipeper, maniok en pinda zoals blijkt uit een van de beroemdste kunstvoorwerpen uit Chavín de Huantar, de Tello obelisk. Van belang is ook de opmerkelijke aanwezigheid van zeeschelpen (de stad zelf ligt op ruim 3.000 meter hoogte) die enkel voorkomen in de warme wateren van Ecuador. Vooral de Spondylusschelp (o.a. Spondylus princeps) blijkt uitermate belangrijk. De schelp is ook al aangetroffen in Caral en werd waarschijnlijk voor het eerst commercieel gemaakt door de mensen van de Valdivia cultuur (zie boven). Tot slot maken de mensen in de Chavín periode (door archeologen aangeduid als Chavín Horizon vanwege de grote verspreiding) voor het eerst grootschalig gebruik van metalen. Voornamelijk koper, goud en zilver.

In Noord-Amerika komt rond 1300 v.Chr. Poverty Point in Louisiana op. Het is de eerste echt grote plaats langs de Mississippi en tevens de oudste “stad” in Noord-Amerika. Het is gebouwd in de vorm van een halve cirkel en bestaat uit zes (halve) ringen van opgehoogde aarde. De binnenste ring is ongeveer 600 meter in diameter. De buitenste ring wordt in het midden onderbroken door een heuvel van ongeveer 2 meter hoog en 20 meter breed aan de basis. Men denkt dat er ongeveer 600 woonhuizen geweest moeten zijn en dat het 4000 tot 6000 inwoners gehad heeft. Aangezien er nog meer soortgelijke nederzettingen aan de Mississippi gebouwd worden (allemaal kleiner), lijkt het er op dat de architecten van hetzelfde volk of althans een zelfde culturele traditie zijn. Een theorie zegt dat de bouwers van deze eerste grote nederzettingen misschien uitgeweken Olmeken waren of dat men door hen beïnvloed was. Dit omdat de platforms (die men ziet als tempels) gelijkenis vertonen met de Olmeekse bouwwerken. Veel ander bewijs is echter niet gevonden al moet gezegd worden dat er erg weinig onderzoek wordt gedaan naar culturele relaties tussen beide gebieden.

Niet heel veel later begint in de moderne Amerikaanse staat Ohio een andere groep mensen met het oprichten van heuvels. Dit zijn de Adena. Mogelijk zijn dit de voorouders van de Algonquian mensen maar zeker is dit niet. Tussen 1000 en 300 v.Chr. is de bloeiperiode van deze cultuur die zich vooral manifesteert in het oorspronkelijke gebied. De culturele invloed is echter veel wijder. Men heeft handelscontacten met het noorden (Grote Meren) voor koper en het zuiden (Golf van Mexico) voor schelpen en andere dierlijke producten (schildpadschild, alligatortanden). De heuvels die opgericht worden zijn bijna allemaal grafheuvels (in tegenstelling tot de heuvels langs de Mississippi). De doden worden meestal gecremeerd maar de mensen met een hogere functie worden samen met talloze grafgiften (o.a. tabletten van zandsteen, stenen hangers, koperen ringen, sierplaatjes van mica, aardewerk en pijpen van steen) begraven. In totaal worden er tussen de 300 en 500 grafheuvels opgericht, waarvan de grootste, Grave Creek Mound (West Virginia), ongeveer 20 meter hoog is en bestaat uit 60.000 ton aarde. Men leeft van de jacht, de visserij, het verzamelen van wilde planten en van het verbouwen van inheemse gewassen zoals pompoenen en een aantal graangewassen. Het bekendste landbouwproduct (van oorsprong uit het grensgebied van Nebraska en Colorado en voor het eerst gecultiveerd rond 2500 v.Chr.) is echter de zonnebloem.

Ook aan de noordwestkust van Noord-Amerika ontstaan in deze periode de eerste eliteklassen. Er komt een grote groei in de handel van allerlei kostbare producten zoals obsidiaan. Waarschijnlijk worden nu ook de eerste grote plankenhuizen gebouwd waardoor o.a. een verbeterde opslagtechniek van voedsel mogelijk wordt.

Het noorden van Centraal-Amerika (Honduras, El Salvador, Belize, Guatemala) valt onder de invloedssfeer van de Olmeken terwijl het zuiden dichter bij de ontwikkelingen in Colombia staat.

Migraties vanuit het Orinoco-gebied (Venezuela) richting de Antillen en de Guyana’s brengen nieuwe bewoners in deze gebieden. De twee bekendste culturele tradities die een dergelijke migratie maken zijn de mensen van de Barrancoid en de Saladoid (expansie vanaf ongeveer 500 v.Chr.). Beide maken aardewerk en doen aan landbouw. Landbouw wordt ook steeds belangrijker in de Amazonebekken waar maniok het hoofdvoedsel is. Het aantal sambaquis groeit en de “typische Amazonecultuur” (die gelijkenissen vertoont met die van de huidige Amazone indianen) komt op. Van belang is wel dat ergens in het noordwesten van dit gebied (waarschijnlijk noordwest Brazilië tussen Amazone en Orinoco) de Arawak-sprekende volkeren identificeerbaar worden. Zij beginnen tussen 1000 en 500 v.Chr. aan een grote expansie via het uitgebreide rivierenstelsel en bereiken uiteindelijk zeer ver uit elkaar liggende gebieden. Onduidelijk is of een of beide bovengenoemde Venezuelaanse aardewerktradities samenvallen met de Arawakse cultuur. In 1492 wonen de Arawakken van de Antillen (Columbus) in het noorden tot Argentinië in het zuiden. Een andere groep die via de rivieren expandeert is die van de Tupi. Waarschijnlijk ligt hun oorspronkelijke land ergens in de Braziliaanse staten Rondônia en Mato Grosso.

Het noordelijke Andesgebied (Colombia, Ecuador) heeft een sterke eigen traditie maar ontvangt ook invloed van buitenaf. Zo bereikt de Peruaanse metallurgie rond 1000 v.Chr. de Ecuadoraans-Colombiaanse grens en is de invloed vanuit het laagland (net als in Chavín in Peru) te merken aan de landbouwgewassen (maniok, zoete aardappel, coca), de iconografie (veel afbeeldingen van tropische dieren zoals de jaguar en krokodil/alligator) en wellicht aan de vroege datum van aardewerk hier (in de Amazone 6000 v.Chr., in Colombia en Ecuador rond 3500 v.Chr. en in Peru pas vanaf 1800 v.Chr.). Van belang zijn de Ecuadoraanse kustculturen Machalilla en vooral Chorrera. Dit omdat archeologen lange tijd geprobeerd hebben aan te tonen dat deze mensen uit Mexico kwamen. Sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw echter, werd het duidelijker dat eventueel contact tussen de kust van Ecuador en Mexico eerder gezocht moest worden in Zuid-Amerikaanse invloed op Mexico. Inmiddels hebben dateringen van aardewerk aangegeven dat het product in Ecuador ouder is (Valdivia), maar dat het Mexicaanse wél ouder is dan dat van Machalilla en Chorrera terwijl daar juist de overeenkomsten het sterkst zijn. Dat er treffende gelijkenissen zijn en dat er al vroeg contact geweest is tussen deze twee gebieden is duidelijk. Hoe precies en vanaf wanneer is echter allerminst helder.

In het gebied ten zuiden van Peru (en Chavín) tot slot ontstaan er vanaf 1200 v.Chr. langs het Titicacameer allerlei kleine staatjes die kanalen aanleggen voor de landbouw. Een van deze staatjes is Tiwanaku. Het noorden van Chili en Argentinië worden steeds meer beïnvloed door de noordelijke culturen. Zo worden landbouw (pompoenen, katoen, aardappels, quinoa en steeds meer maïs) en veeteelt (lama’s & alpaca’s) steeds belangrijker. Ook aardewerk en metaalbewerking (koper, goud, zilver) komen steeds zuidelijker.

300 v.Chr. - 1200 n. Chr.: Urbanisatie, koningen en succes van de maïs
Na de Olmeken in Mexico en Chavín in Peru, komt er in beide landen een stroomversnelling in de ontwikkelingen. De drie belangrijkste plaatsen in Meso-Amerika zijn: het Centrale Hoogland, de huidige staat Oaxaca en het Mayagebied. Deze gebieden zijn alle drie deels beïnvloed door de Olmeken maar vooral de laatste twee (Oaxaca, Mayagebied) hebben ook zelf weer de nodige invloed gehad op de Olmeken.

De Mexicaanse periode van 300 voor tot ongeveer 250 na Christus wordt door archeologen "Laat Pre-Klassiek" genoemd. Het is een periode waarin de basis wordt gelegd voor de grote steden uit het zogenaamde "Klassiek" (250-900 na Chr.). Het Mayagebied kent dan al verschillende grote steden waaronder Kaminaljuyu en Takalik Abaj in de Guatemalteekse hooglanden en El Mirador en Nakbe in het oerwoud van de Petén. In Oaxaca en het Centrale Hoogland is de situatie anders. Hier komen slechts twee steden op die elk voor zich de eigen regio zal domineren. In het geval van het Centrale Hoogland zal deze nieuwe stad zelfs geheel Meso-Amerika (en wellicht daarbuiten richting VS en Costa Rica) sterk beïnvloeden. Het gaat hier om Monte Albán (Oaxaca) en Teotihuacan (Centrale Hoogland).

Monte AlbánMonte Albán is de hoofdstad van de Zapoteken en vooral bekend om de zogenaamde "danzantes" (dansers), afbeeldingen van mensen op grote stenen platen die volgens wetenschappers krijgsgevangenen (eventueel om te offeren) moeten voorstellen. Een van de oudste bewijzen van eigen schrift is op deze platen aangetroffen. Monte Albán zal gedurende het gehele "Klassiek" verreweg de belangrijkste stad in Oaxaca blijven met grote invloed naar buiten. Het Zapoteekse schrift is overigens goed te vergelijken met het Mayaschrift omdat hetzelfde systeem gebruikt wordt (logofonetisch).

Verreweg de belangrijkste (en grootste, tussen de 100.000 en 250.000 inwoners) Mexicaanse stad uit het "Klassiek" is Teotihuacan. De stad ligt net ten noordoosten van het huidige Mexico Stad en is nu nog steeds een van de belangrijkste (toeristische) trekpleisters van Mexico. Vooral tussen 300 en 500 na Christus, op het hoogtepunt, is in geheel Meso-Amerika de invloed van deze metropool voelbaar. De stad zelf kent drie grote piramides, een grote hoofdweg ("Weg van de Doden") en verschillende wijken ("barrios") voor verschillende bevolkingsgroepen en ambachtslieden. Zo is er een speciale wijk voor mensen uit Oaxaca en een speciale wijk voor obsidiaanbewerkers. Obsidiaan (vulkaanglas) is waarschijnlijk ook een van de redenen voor het succes van de stad. Vlakbij liggen namelijk belangrijke obsidiaanmijnen en obsidiaan speelde in Meso-Amerika de rol die metalen speelde in de "Oude Wereld". De andere belangrijke obsidiaanbron in Meso-Amerika ligt in de hooglanden van Guatemala. Vanaf de vierde eeuw ongeveer bloeit de oude Mayastad Kaminaljuyu dan ook weer op (nadat het een ontvolking had gekend), maar nu als bijna een kopie van de grootmacht in het noorden. Het lijkt erop alsof de stad ingenomen is door de mensen uit Teotihuacán. Iets dergelijks gebeurd er in 378 na Chr. als de grootste Mayastad van dat moment, Tikal (in de Petén), "binnengevallen" wordt door mensen uit Teotihuacán. De Mayakoning sterft en er wordt een nieuwe dynastie op de troon gezet. In rap tempo krijgt de architectuur van Tikal, Centraal Mexicaanse trekken. Ook de eerste koning van de Mayastad Copán (West-Honduras) beroept zich op banden met de grote stad.

De Klassieke periode in Meso-Amerika werd tot voor kort door de wetenschap nogal eens bestempeld als de grote bloeiperiode waaraan rond 900 na Chr. op dramatische manier (vooral bij de Maya's) een einde kwam. In de populair wetenschappelijke werken leeft dit beeld nog steeds (zie b.v. het werk "Collapse" van Jared Diamond, in het Nederlands vertaald als "Ondergang" en waarin de auteur o.a. de "Ondergang van de Maya's" beschrijft, volgens hem te wijten aan het uitputten van de natuurlijke grondstoffen). In werkelijkheid liggen de zaken veel ingewikkelder. Inmiddels weet men dat de bloei van de Mayacultuur al begon in het Pre-Klassiek (met El Mirador en de andere steden) en dat de Mayacultuur helemaal niet verdween na 900 maar eerder van karakter veranderde. Beroemde Mayasteden steden als Uxmal en Chichen Itza bloeiden bijvoorbeeld ná de voorgestelde "ondergang". Wat er precies gebeurde is echter nog lang niet duidelijk. Feit is dat de Peténregio in het Klassiek de dichtstbevolkte Mayaregio was waar twee grote steden de dienst uit maakten (Tikal en rivaal Calakmul). Een Mayarijk is er nooit geweest en bestond ook toen niet. In plaats daarvan was het een mozaïek van stadstaten (net als trouwens op de meeste plaatsen in Meso-Amerika). Rond 900 wordt het Peténgebied nagenoeg verlaten en trekt men naar het noorden (Yucatán), westen (o.a. de zogenaamde Puuc-regio alwaar Uxmal ligt) en zuiden (de Guatemalteekse bergen). De Mayacultuur wordt hier bijzonder sterk beïnvloed door Centraal-Mexico, voornamelijk door de nieuwe grootmacht hier: de Tolteken (tussen ongeveer 900 en 1200). Chichen Itzá lijkt in sommige opzichten net op de Tolteekse hoofdstad Tula (zoals dat eerder het geval was met Teotihuacan en Kaminaljuyu) en een van de meest beroemde verhalen uit Meso-Amerika verhaald hoe dat komt. De Tolteekse heerser Ce Acatl Topiltzin Quetzalcoatl ("1 Riet Onze Geëerde Zoon/Heer Gevederde Slang") zou in de 10e eeuw na ruzie met Tezcatlipoca ("Rokende Spiegel") de stad Tula verlaten moeten hebben en naar het oosten gevlucht zijn alwaar hij op een vlot van slangen over "het water" weggevaren zou zijn. Even later verschijnt in de Mayastad Chichen Itzá een figuur genaamd Kukulkan, de Yucateeks-Maya vertaling van Quetzalcoatl, Gevederde Slang. Wat er van dit verhaal waar is, is moeilijk te zeggen. In ieder geval lijken er verschillende bouwfases in de Mayastad aanwezig, de oudere meer Maya, de jongere meer Centraal-Mexicaans/Tolteeks. Overigens is er ook invloed andersom. Maya's hebben bijvoorbeeld de centraal-Mexicaanse stad Xochicalco erg beïnvloed.

In Zuid-Amerika is de maïslandbouw (oorspronkelijk uit Mexico) een enorm succes. Het verspreidt zich over bijna het gehele gebied en komt alleen niet in het uiterste zuiden (Patagonië). Datzelfde geldt voor aardewerk. In Peru blijkt de invloed van Chavín groot geweest maar volgt (tot ongeveer 500 na Chr.) weer een periode van politieke en culturele verdeeldheid. De meest bekende en belangrijke culturen uit deze periode (300 voor - 500 na Chr.) zijn Moche aan de noordkust en Nazca aan de zuidkust. De Moches bouwen grote piramides van adobe en worden wel eens "de Grieken van Amerika" genoemd vanwege hun natuurgetrouwe portretten (in aardewerk). Ook de vondsten uit het graf van de "Heer van Sipan" zijn wereldberoemd, evenals de afbeeldingen van dagelijkse scènes (jacht, oorlog, handel) en het erotische aardewerk.

De Nazca cultuur is zo mogelijk nog bekender. Dit vanwege de zogenaamde Nazca-lijnen (en figuren van o.a. dieren) in de Zuid-Peruaanse woestijn. De lijnen en figuren hebben voor nogal wat opschudding gezorgd omdat het onmogelijk is deze te zien vanaf de grond. Verhalen over buitenaardse wezens bleven dan ook niet uit maar deze zijn vooral het gevolg van een slechte kennis over de mensen die ze maakten. Zo worden de Nazca's nogal eens bestempeld als "een primitief volk" dat niet tot zulke dingen in staat was (zie o.a. Erich von Däniken). Inmiddels is echter allang bewezen dat ook de Nazca's steden en piramides bouwden en de lijnen zijn dan ook mogelijk aanwijzingen voor ondergrondse waterbronnen die de Nazcaboeren nodig hadden om in de droge woestijn te kunnen overleven.

Na 500 n. Chr. worden de meeste Peruaanse kust- en Andesculturen beïnvloed en/of veroverd door het eerste grote Andesrijk: Wari. Dit rijk, met als centrum het huidige Ayacucho, moet de macht delen met een ander rijk, ten zuiden van het Titicacameer: Tiwanaku. De invloed van Wari reikt tot aan het Mochegebied aan de noordkust en de invloed van Tiwanaku doet zich gelden in noord Chili en noordwest Argentinië. Er zijn echter meer verschillen tussen beide rijken. Wari is een heuse voorloper van het Incarijk, met een stadscultuur en een voornamelijk politiek-militaire agenda. Tiwanaku (de cultuur is vernoemd naar de grote stad aan de zuidkust van het Titicacameer) is meer een religieus centrum dat belangrijke cultureel/religieuze ideeën uitdraagt. Tiwanaku-stad is (net als nu) waarschijnlijk een groot pelgrimsoord, eerder vergelijkbaar met Mekka of Jeruzalem dan met een machtige politieke hoofdstad als het oude Rome.

De volkeren in de Zuid-Amerikaanse laaglanden ontdekken het gebruik van de vruchtbaarheid van de rivieroevers (bekend onder de Braziliaanse term varzea) voor intensieve maïs- en manioklandbouw en in de Amazonebekken leert men de zogenaamde Terra Preta do Indio ("Zwarte Aarde van de Indiaan") en de Terra Mulata ("Bruine Aarde") gebruiken om de van oorsprong arme Amazonegrond zeer vruchtbaar te maken. Rond "het jaar nul" wordt maïs het belangrijkste landbouwproduct en ontstaan in het "Beneden-Amazone"-gebied de eerste technisch complexe samenlevingen (b.v. Marajoara op Marajó-eiland, aan de monding van de Amazone). Er worden grote kunstmatige heuvels opgericht waarop grote dorpen gebouwd worden. Rond 1000 komen de grote bevolkingsmigraties van de Arawakken tot hun einde. Op allerlei plaatsen (van Suriname tot zuid Brazilië en van Ecuador tot Oost-Brazilië) ontstaan er nu invloedrijke gemeenschappen en culturen die o.a. een groot handelsnetwerk onderhouden via het uitgebreide rivierenstelsel. Op deze manier bereiken uiteindelijk ook allerlei voorwerpen uit de Andes (zoals metalen) het gebied.

In Noord-Amerika worden de Adena opgevolgd door de Hopewell cultuur (tegenwoordig wordt het ook wel als één enkele culturele, Adena-Hopewell, traditie gezien). De Hopewell (ongeveer tussen 1 en 500 na Chr.) komen uit hetzelfde gebied als de Adena maar een groot verschil is dat men hier niet blijft. Uiteindelijk wordt het gehele oosten van de huidige VS tot ver op de Plains beïnvloed door de Hopewell mensen en overal verschijnen nu grafheuvels. In de kernregio wordt het grootste van aarde gemaakte monument ter wereld opgericht, geen grafheuvel, maar een geometrisch bouwwerk (Newark Earthworks) waarvan de functie nog steeds niet geheel bekend is. Handel is voor de Hopewell van groot belang en voorwerpen en exotische materialen reizen duizenden kilometers om uiteindelijk o.a. als grafgift meegegeven te worden aan de doden (elite). Uit het gebied rond de Grote Meren gebied komen metalen zoals koper en zilver, uit het gebied van de Golf van Mexico dierlijke producten, alligatortanden en schildpadschilden. Obsidiaan wordt helemaal gehaald uit het huidige Nationaal park Yellowstone, Wyoming.

Rond 800 komt er langs de Mississippi een nieuwe cultuur op die genoemd is naar de rivier. Deze Mississippi-cultuur heeft als belangrijkste twee kenmerken de maïs/boon/pompoen-landbouw (vanuit Mexico of misschien wel het zuidwesten) en de bouw van steden. Deze cultuur zou blijven voortbestaan tot aan de komst van de eerste Europeanen in het gebied en zelfs nog een tijdje daarna. Men bouwt de grootste en hoogste heuvels tot dusver (de hoogste is ongeveer 30 meter) en, geheel in de traditie van Poverty Point (en wellicht Watson Brake) zijn dit geen grafheuvels zoals bij de Adena en Hopewell, maar plat afgestompte "piramides" waar bovenop de elite woont. De grootste stad ten noorden van Mexico kent haar hoogtepunt rond 1100. Cahokia (op dat moment tussen de 10.000 en 40.000 inwoners en daarmee groter dan de meeste Europese steden uit die tijd) is gebouwd waar nu de Amerikaanse stad St. Louis staat. Net als bij de eerdere Oost-Amerikaanse culturen is er een discussie over de vraag in welke mate de Mississippiërs zijn beïnvloed door Meso-Amerika. In dit geval is er meer voor te zeggen dan bij de voorgangers. De Mississippiërs hebben hun economie immers gebaseerd op Mexicaanse gewassen, hun "tempels" en "piramides" lijken erg op die in Mexico (b.v. de bekende Quetzalcoatl-piramide van Chichen Itza) en hun godsdienst (de "Southern Cult") kent figuren die erg aan hun Mexicaanse collega's doen denken zoals de Gevederde Slang en de god met de "krulneus" (in Mexico de Regengod Tlaloc). Tegenstanders van Mexicaanse invloed wijzen er op dat heuvels bouwen een inheemse traditie is, dat de landbouw waarschijnlijk uit het zuidwesten van de VS kwam en dat hier nauwelijks Mexicaanse kunstvoorwerpen zijn gevonden.

Mexicaanse invloed (wellicht Teotihuacán en later zeker de Tolteken) is wel heel duidelijk in het zuidwesten van de VS. Hier ontstaan vanaf enkele eeuwen voor Chr. de drie grote culturen die de grootste bekende ruïnes in de regio achterlaten: de Anasazi, de Mogollon en de Hohokam. De Mogollon zijn vooral bekend om hun aardewerk. De Anasazi bouwden o.a. de rotswoningen van Mesa Verde en het halfronde gebouw Pueblo Bonito (beide pas vanaf de 10e eeuw na Chr.). De Mexicaanse invloed is het duidelijkst te zien bij de Hohokam. Lang is zelfs gedacht dat zij van hieruit naar het noorden waren gemigreerd. De Hohokam bouwen Mexicaanse balspelplaatsen, houden Mexicaanse vogels (kalkoenen, papegaaien, macaw) en gebruiken (vanaf 900/1000 na Chr.) Mexicaanse koperen belletjes.

Aan de Noordwestkust worden tussen 500 voor en 500 na Chr. de eerste totempalen en houten (opslag)huizen gemaakt.

1200-1492: Amerika aan de vooravond van de Europese invasie
Pas in deze laatste periode voor de komst van Columbus verschijnen de Inca's in Peru en de Azteken in Mexico.

Noord-Amerika
Hier is in het uiterste noorden de succesvolle expansie van de Thule-mensen, de meest directe voorouders van de Inuit (Eskimo's). Zij komen uit de regio rond de Beringstraat en introduceren de voorwerpen waar de Eskimo's beroemd om zijn geworden: de iglo, de hondenslee, de kajak. In tegenstelling tot hun voorgangers (door archeologen Dorsett genoemd) maakt men geen aardewerk en is men vooral gericht op de jacht op zeezoogdieren. Het gebruik van harpoenen kent dan ook een bloei. Wel gebruikt men ijzer, o.a. door het zelf te winnen maar men verkrijgt het ook door handel met Azië en Europa.

Zuidelijker (bijna geheel Canada) wonen twee grote groepen. In het westen de Na-Dené-volkeren en in het oosten de Algonkin-volkeren. Men maakt vooral jacht op rendieren en elanden maar aan de kust is vis belangrijker. In het zuiden, rond de Grote Meren en langs bijna de gehele grens met de VS, wonen boeren, vissers, jagers en voedselverzamelaars. Het is de meest noordelijke regio waar de Mexicaanse gewassen maïs, bonen en pompoenen verbouwd worden, evenals tabak. Verder gebruikt men hier de typische sneeuwschoenen, bouwt men handige kano's van berkenbast en tapt men ahornsap af van de suikeresdoorn. In de westelijke Grote Meren-regio wordt tevens wilde rijst geoogst.

De westkust is van Zuid-Alaska tot Zuid-Californië dichtbevolkt hoewel de van oorsprong Mexicaanse landbouw hier niet voorkomt. Wel verbouwt men andere zaken, zoals tabak. Het noordwesten (Zuid-Alaska tot Noord-Caliornië) wordt bewoond door volkeren die een grote hiërarchie kennen. Vooral in Canada is dat duidelijk. Er zijn verschillende soorten (o.a. religieuze) leiders, een gewone bevolking en slaven. Men woont in grote houten huizen voor meerdere families en de totempalen (vooral Canada en gebouwd aan de voorkant van de huizen) geven o.a. welke families er in het huis wonen en wat hun status (dat van familieleden) is. Verder is men sterk afhankelijk van de zee. De grootste boten (uitgehakt uit het hardhout van één ceder) zijn wel twintig meter lang en worden gebruikt om jacht op zee te maken (o.a. op walvissen). In Californië leeft men vooral van eikelmeel dat vollop aanwezig is door de vele soorten eikenbomen in dit gebied. De politieke hiërarchie is hier een stuk minder dan in het noorden maar door de overvloed en het zachte klimaat kan men net zoals in het noorden op een plaats blijven wonen.

In het zuidwesten wordt vanaf de 14de/15de eeuw een omschakeling gemaakt in leefgewoonte. Men stopt met het bouwen van grote complexen en gaat is kleinere dorpen wonen (pueblo's). Net als bij de Maya's wordt dit vaak gezien als "de val van de hoge beschaving", maar net als bij de Maya's is het lastig om dit echt aan te tonen omdat onduidelijk is wat de reden is voor de andere levenswijze. Soms wordt er op droogte gewezen, soms op oorlogen, soms op politieke of religieuze veranderingen. Anderen zien weer economische redenen. Feit is echter dat noch de Maya's, noch de mensen in het zuidwesten "verdwijnen". De nakomelingen van de Anasazi, Mogollon en Hohokam blijven boeren en wonen vandaag de dag nog steeds in dit gebied. Het zijn o.a. de Zuñi, de Hopi en andere "pueblo"-volkeren. De Dineh (Navajo) en de N'de (Apaches) zijn relatieve laatkomers. Beide zijn Athabaskische volkeren en dus verwant aan de Na-Dené-volkeren in West-Canada.

Ook de Mississippi- (en de door hen beïnvloedde) volkeren in het oosten staan niet stil vanaf het moment dat ze "verschijnen". Cahokia wordt rond 1200 verlaten en het lijkt wel alsof men wegtrekt uit het gebied van de centrale Mississippi. In andere gebieden komen (hierdoor?) juist steden op. Een van de bekendste daarvan is Moundville in Alabama. In Louisiana worden ook nieuwe steden gesticht en wel door een van de weinige Mississippi-volkeren die we ook redelijk goed uit de etnografische literatuur kennen: de Natchez. Zij worden (althans in de 17de eeuw) geleidt door een belangrijk leider die "Grote Zon" wordt genoemd. O.a. de begrafenisrituelen van zo'n Grote Zon zijn in de 17de eeuw door de Fransman Du Pratz beschreven. In het noordoosten sluit een aantal volkeren vrede met elkaar en gaan een federatie vormen die tot ver in de 18de eeuw een zeer grote invloed zou hebben, o.a. op de Europese kolonisatie. De meeste mensen kennen hen onder de naam Irokezen, maar hun eigen naam is Haudenosaunee. Federaties worden in dit gebied trouwens de normale politieke structuur. De vader van de bekende Pocahontas (zie volgende hoofdstuk) was een bekende leider van de Powhatan-federatie.

Meso-Amerika
Na de Tolteken (na 1200 dus) duurt het een tijd voordat het centrale hoogland weer gedomineerd wordt door een enkele culturele groep: de Azteken (eigen naam: “Mexicah”, Mexicanen). Volgens hun eigen verhalen komen de Azteken uit het noorden en dat lijkt te kloppen aangezien bijna alle zogenaamde Uto-Azteekse volkeren ten noorden van de Azteken wonen, zoals de Hopi en (vandaar de naam voor de taalfamilie) de Utes. De Azteken zijn een van de vele kleine groepen migranten en vestigen zich uiteindelijk op eilanden in het Texcocomeer. Binnen honderd jaar (1438-1519) weten ze het grootste rijk dat Meso-Amerika ooit gekend heeft op te bouwen. Hun hoofdstad, Tenochtitlan, gelegen in het meer, is goed te vergelijken met Venetië (ook al was het destijds veel groter met een geschatte bevolking van minimaal 200.000 inwoners). Over de Azteken bestaan veel mythes en dat is raar omdat we over hen meer informatie hebben dan over anderen. Die mythes gaan vooral over leiderschap en mensenoffers. Nogal vaak is te lezen dat zij “het meest bloeddorstige volk ter wereld” (of iets in die trant) geweest zouden zijn. De vraag is wat hier van waar is en waarom juist de Azteken genoemd worden terwijl het mensenoffer toch ook voorkwam bij de Maya’s en de Inca’s. Mensenoffers waren in Meso-Amerika net zo gewoon als heksverbrandingen in Europa. Het had een religieus doel. Menselijk bloed werd over het algemeen gezien als het kostbaarste dat er was. Behalve mensenoffers werden er ook veel bloedoffers gebracht door bijvoorbeeld de tong (vrouw) of de penis (man) te doorboren. Er bestaan voldoende bewijzen voor het bestaan van het mensenoffer in voor-Spaanse tijden (bijvoorbeeld in de eigen boeken) maar er was een belangrijk verschil met de heksenverbrandingen in Europa. De mensen die men offerde behoorden vrijwel zonder uitzondering tot de adel. De rede daarvoor was dat dit bloed nog kostbaarder was dan het bloed van “gewone mensen”. Nergens in de eigen boeken of uit de archeologische bronnen blijkt dat mensenoffers gebracht werden op de manier zoals Mel Gibson heeft laten zien in zijn film Apocalypto. Ook de Maya’s overvielen geen armzalig kleine dorpjes om de goden tevreden te stellen met bloed van eenvoudige dorpelingen. Zefs de oudste Spaanse bronnen die de Azteekse mensenoffers beschrijven (Bernardino de Sahagún, Hernán Cortés, Bernal Díaz) hebben het niet over miljoenen weerloze burgers die massaal geofferd werden omdat de goden nu eenmaal bloeddorstig waren. Dat zou pas later deel gaan uitmaken van de propaganda.

Dan het bestuur. Het Azteekse rijk was in feite een confederatie van drie stadstaten, Tenochitlan, Texcoco en Tlacopan, waarbij Tenochtitlan het belangrijkst was. De Azteken hadden geen keizer en werden ook niet bestuurd door één enkele man. De Azteekse “keizer”, de hueyi tlahtoani (“Grote Spreker”) van Tenochtitlan regeerde samen met een zogenaamde cihuacoatl (“Vrouwelijke Slang/Begeleider”, overigens altijd een man) en een raad van edelen. In de praktijk kwam het er op neer dat de dat de tlahtoani over internationale politiek ging en de cihuacoatl over het binnenlandse beleid. Dit was waarschijnlijk de reden waarom de Spanjaarden (gewend aan één enkele monarch) niet goed raad wisten met de politieke werkelijkheid van de Mexicanen. Zij hadden Monteuczoma (ook: Montezuma, Moctezuma) bestempeld als de onbetwiste leider van de Azteken en vonden het verwarrend toen bleek dat hij niet zonder meer besluiten kon nemen.

Een andere zeer belangrijke groep binnen de Azteekse samenleving was die van de (lange afstand)handelaren, de Pochtecah. Zij vormden in feite een eigen gilde en stonden onder grote bescherming. Als een groep handelaren bijvoorbeeld overvallen werd door een vijandig leger, dan was dit een directe reden om de oorlog te verklaren. Volgens verschillende bronnen waren er Mexicaanse (Azteekse) handelskolonies van de grens met de Verenigde Staten in het noorden tot Centraal-Panama in het zuiden.

De Azteken waren echter niet de enigen. In het westen (het huidige Michoacán) was een ander rijk van mensen die zeer sterk van hen afweken: de Tarasken (eigen naam: Purepecha). De taal van de Tarasken heeft geen naaste verwanten, de Taraskische godsdienst was erg “on-Meso-Amerikaans” (er was bijvoorbeeld geen regengod) en metaalbewerking was vanaf het begin zeer goed ontwikkeld (het gebruik van metalen in Meso-Amerika kwam pas vanaf ongeveer 650 na Chr.). Verscheidene wetenschappers hebben naar en Zuid-Amerikaanse (Andes) oorsprong gewezen maar zeker is dit allerminst. Feit is dat de taal meer op Andes-talen lijkt dan op Mexicaanse talen en dat aangetoond kan worden dat de metaalbewerking uit West-Mexico regelrecht uit de Andes gekomen is (over zee).

In Oaxaca kwam tussen 900 en 1200 een nieuwe regionale machthebber: de Mixteken (eigen naam: Ñuu Dzavui). Zij waren/zijn verwant aan de Zapoteken (eigen naam: Beni Zaa) maar namen geleidelijk een groot deel van het Zapoteekse gebied in (waaronder het oude Monte Albán). Zo wist een belangrijk Mixteeks heerser in de laat 11de eeuw een groot deel van Oaxaca onder zijn controle te krijgen. Deze geschiedenis over “8-Hert Jaguarklauw” (Iya Nacuaa Teyusi Ñaña) staan beschreven in tal van oude Mixteekse boeken. Het Mixteekse “rijk” viel echter na de dood van de stichter snel uit elkaar in verschillende statstaatjes waarvan er uiteindelijk een aantal veroverd zou worden door de Azteken. Niettemin bleven ook nogal wat Mixteekse en Zapoteekse staten onafhankelijk.

De Maya’s (niet één volk) woonden vanaf 1200 vooral in de hooglanden van Chiapas/Guatemala en in Yucatán. Ook in deze laatste periode is er niet zo iets als een Mayarijk, maar zijn er wel belangrijke en minder belangrijke stadstaten. Uxmal en Chichen Itza zijn het belangrijkst tussen Klassiek (eind 900) en Postklassiek en na 1200 (tot 1450) is de stad Mayapan (Yucatán) het machtigst. Bij de komst van de Spanjaarden is er in Yucatán niet echt meer één machthebber maar zijn ongeveer 20 even sterke staten. In de hooglanden is er dan sinds kort wel weer één groep die het machtigst is: de Kikche. Overigens kent het tussenliggende gebied (Petén) dan ook weer belangrijke steden. De laatste onafhankelijke Mayastadstaat (Tayasal), die pas in 1697 door de Spanjaarden veroverd werd, bevond zich op een eiland in het grote Meer van Petén Itzá.

In het meest zuidelijke gebied van Meso-Amerika (El Salvador, zuid/centraal Honduras, zuid Nicaragua en Noordwest-Costa Rica) is in deze periode echt onderdeel geworden van het gebied. Dit door de migratie van volkeren uit Mexico zoals de aan de Azteken verwant zijnde Nicarao (migratie rond 1350).

Zuid-Amerika
Meso-Amerika en Zuid-Amerika kwamen cultureel gezien bij elkaar in zuidelijk Midden-Amerika. Van Honduras tot in Venezuela en Ecuador woonden hier de zogenaamde Chibcha-volkeren. Oorspronkelijk kwamen ze waarschijnlijk uit zuid Costa Rica maar in de tijd van Columbus woonden de grootste Chibcha volkeren in Colombia. Vanaf ongeveer 1000 na Chr. woonden hier allerlei (Chibcha) groepen die vooral gespecialiseerd waren in de metallurgie (In Colombia 2000 jaar daarvoor vanuit Peru). De twee bekendste groepen zijn de Muisca (hun hoofdstad was waar nu de Colombiaanse hoofdstad Bogota ligt) en de Tairona (woonachtig in het noorden, rond en op de flanken van de Sierra Nevada de Santa Madre). De Muisca (ook vaak Chibcha genoemd) waren de machtigste en waarschijnlijk politiek meest gecentraliseerde groep. De naar schatting 1 miljoen mensen werden geleid door twee leiders, de Zaque en de Zipa. Men leefde in steden die voornamelijk van hout waren en die uiteindelijk in brand gezet werden door de Spanjaarden. Net als andere Colombiaanse volkeren zijn de Muisca beroemd om hun goudwerk. Belangrijker vond men echter het zogenaamde tumbaga, een legering van goud en koper (en soms zilver). Deze ingenieuze uitvinding zorgt ervoor dat de smelttemperatuur van beide metalen omlaag gaat maar de hardheid van koper sterk stijgt. Tumbaga werd geliefd bij veel indiaanse volkeren, van Mexico, via de Antillen tot in de rest van de Andes en in de Amazone. De Spanjaarden echter vonden het maar waardeloos omdat men op zoek was naar puur goud.

De Tairona bouwden wel steden van steen hoewel die pas zeer recent (jaren 70) door wetenschappers zijn gevonden, mede door de politieke situatie in het land (burgeroorlog). Deze steden zijn de grootst bekende indiaanse steden buiten Meso-Amerika en de Andes en konden door hun locatie goed verdedigd worden. De Spanjaarden voerden 75 jaar lang oorlog totdat de Tairona zich in 1600 uiteindelijk gewonnen gaven.

Over de Kleine Antillen is relatief weinig bekend, voornamelijk omdat veel eilanden niet door de Spanjaarden veroverd konden worden, maar ook omdat de archeologische interesse vooral uitgaat naar de grotere eilanden. Over de Grote Antillen weten we dus veel meer. Hier woonden de Taíno (waarschijnlijk bestond er geen één term voor alle Taíno samen) en zij waren boeren (voornamelijk maniok maar ook o.a. maïs, ananas, pinda, pompoen en katoen). De gemeenschappen bestonden uit leiders (caciques, de term die later door de Spanjaarden voor bijna alle indiaanse leiders in Amerika gebruikt werd), edelen (“nitaíno”, daar komt het woord Taíno vandaan) en het gewone volk. Het eiland Hispañola (vandaag Haïti en de Dominicaanse Republiek) was waarschijnlijk het dichtst bevolkt en bestond uit ongeveer vijf verschillende politieke eenheden (cacicazcos genoemd). De Taíno waren Arawakken en kwamen dus oorspronkelijk uit Zuid-Amerika. Om de eilanden te bereiken had men natuurlijk goede zeewaardige boten nodig en uit de verslagen van o.a. Columbus blijkt dat ze die ook hadden. Het woord kano komt van het Taíno woord voor boot (canoa). Andere bekende Taínowoorden die via het Spaans overgingen op andere Europese talen zijn maïs (maïs), cassave (maniokmeel), orkaan (stormgod, oorspronkelijk uit het Maya), hangmat (een mat om in te slapen) en barbecue (constructie van hout om boven een vuur vis of vlees te braden). Vanuit Colombia (direct of via de Kleine Antillen) verkreeg men goud en tumbaga wat Columbus erg enthousiast maakte.

Verscheidene complexe Arawakse culturen hebben ook in het kustgebied van Suriname bestaan waarvan de meest invloedrijke de Hertenritscultuur is geweest (vanaf 600 tot aan 1500). Deze culturen bouwden kunstmatige heuvels en hadden een permanente landbouw. Zeer waarschijnlijk zijn deze mensen vanuit de Orinocodelta in Venezuela gekomen, een gebied waarmee men bij de komst van de Europeanen nog veel contact had. Mogelijk zijn de Caribische volkeren, die vanaf 1000 een groot deel van Suriname gaan bewonen, afkomstig uit het zuiden.

In de tropische laaglanden zijn tussen 1000 en 1500 allerlei complexe gemeenschappen ontstaan en er zijn zes grote taalfamilies waarvan er twee (de Arawakken en de Tupi) zich over het hele gebied verspreid hebben. Op het moment dat de eerste Europeanen komen wonen de grootste gemeenschappen langs de grote rivieren (Amazone, Río Negro, Xingú, etc). Zij bouwen hun grote dorpen (steden?) in een lang lint langs de oevers. In het zuidelijke savannegebied bouwt men ronde dorpen waarbij de huizen om een groot centraal plein staan. Deze bouwvorm bestaat hier nog steeds maar destijds waren de dorpen wel vele malen groter. De Tupinambá (Tupi) zijn rond 1500 bezig met de bevolking van het Braziliaanse kustgebied en hun verwanten de Guaraní trekken steeds verder naar het zuiden (Paraguay, Argentinië, Uruguay). Het zijn de meest zuidoostelijke boeren, bij de Tupinambá vooral maniok en bij de Guaraní vooral maïs. In de Boliviaanse en Colombiaanse (Venezuela) savannegebieden wonen boeren die grote heuvels oprichten en aan irrigatie doen. Het contact met de Andes (o.a. voor de handel van b.v. metalen uit de Andes tegen voedsel uit het laagland) is zeer belangrijk.

De Andes zelf kende vanaf de laat 14de eeuw de opbloei van het grootste indiaanse rijk ooit, dat van de Inca's. In de periode tussen Wari/Tiwanaku en de Inca's (1000-1400) echter zijn weer allerlei lokale culturen bijzonder succesvol. De belangrijkste daarvan is die van Chimú (Chimor). Zij wonen in hetzelfde Noord-Peruaanse kustgebied als de Moche (1-500) voor hen en bouwen een machtig rijk op met een enorm grote hoofdstad: Chan Chan. Het rijk is erg op de zee gericht en is een spil in de zeehandel tussen het zuiden (de kuststad Chincha) en het noorden (de Ecuadoriaanse kustcultuur Manteño-Huancavilca). De Ecuadorianen exporteren de steeds belangrijker wordende spondylusschelp en hebben zelfs contacten met Mexico. Door deze zeehandel bereiken o.a. metalen (brons, koper) het westen van Mexico en via Chan Chan en Chincha bereiken de Ecuadoriaanse schelpen de zuidelijke Andes (Bolivia, Argentinië). De Inca's uit de zuidelijke Peruaanse hooglanden worden duidelijk aangetrokken door de rijkdom van de kustgebieden en weten heel snel hun 5500 kilometer lange rijk (van Zuid-Colombia tot centraal Chili) te veroveren. Dit enorme rijk wordt geregeerd vanuit de hoofdstad Cuzco, door goed aangelegde wegen en door een indeling van de gehele maatschappij in decimale eenheden (bijgehouden in de quipu). Belangrijk is ook dat men de veroverde gebieden economisch bijna vrij laat en men opstandelingen deporteert naar andere gebieden binnen het rijk. Op het moment dat de Spanjaarden komen is het Incarijk echter al van binnenuit ernstig verzwakt door Europese ziektes die al vóór Pizarro het land bereikt hadden en door een interne machtsstrijd tussen twee troonpretendenten.

In het uiterste zuiden van Zuid-Amerika was het Incarijk al eerder tot staan gebracht door de Mapuches in Chili. Ook de latere Spanjaarden slaagden er niet in hen te onderwerpen. Aan de Argentijnse kant, in Patagonië, woonden voornamelijk jagers/verzamelaars die vooral op de guanaco (wilde voorouder van de lama) joegen.